Kleine lening biedt kansen voor arme vrouwen door Marijke Hoogendoorn
Zie ook:  Het principe van microkrediet  NRC Handelsblad 24 oktober 2006
               Microkrediet geen wondermiddel  NRC Handelsblad 21 december 2005
               Microkrediet helpt emancipatie  NRC Handelsblad 2 januari 2006
               Microkrediet helpt armen niet.  NRC Handelsblad 26 oktober 2006
               Knelpunten in de verlening van microkredieten aan vrouwen in Oeganda   Derde Wereld, jaargang 16, nummer 3, december 1997: blz. 311-324                         Maxima's Microkrediet http://www.uitzendinggemist.nl/afleveringen/1291833 KRO Reporter 28 september 2012 
               Microkrediet helpt arme Afghanen Trouw september 2008
               De derde wereld bestaat niet   De Groene Amsterdammer 20 januari 2010
               Micro credit driving people to suicide in India    http://www.asianews.it/news-en/Micro-credit-driving-people-to-suicide-in-India-19794.html
           
Are micro-finance institutions exploiting the poor?   InfoChange News & Features, August 2006
Microkrediet effectief middel bij armoedebestrijding
Met een lening van 500 euro kan een groep arme Ethiopische boerinnen
investeren in het verbouwen van groenten. Met zo’n klein bedrag, een
zogenoemd microkrediet, kunnen zij meer inkomen genereren en hun
bestaan verbeteren. Microfinanciering voor arme mensen in de Derde
Wereld is effectief en hard nodig. Daarom is 2005 door de Verenigde Naties
uitgeroepen tot het Jaar van het Microkrediet.
http://www.platforminformatiebeveiliging.nl/uitnodiging/DNB_Magazine_2005-2.pdf
Marijke Hoogendoorn

Marijke Hoogendoorn
Meer dan een miljard mensen leven onder de armoedegrens. Voor
mensen die moeten rondkomen van minder dan een dollar per
dag zijn banken onbereikbaar. Letterlijk en figuurlijk. Waar zij
wonen – in dorpen op het platteland of in de stedelijke
krottenwijken in ontwikkelingslanden – is geen bankkantoor te
bekennen. Bovendien hebben de armsten helemaal niets dat als
onderpand kan dienen voor een lening bij een commerciële bank.
Ze zijn eigenlijk ‘unbankable’. Om geld te lenen, zijn ze
aangewezen op informele moneylenders die vaak woekerrentes
rekenen. Vandaar hun bijnaam: loan sharks.

Organisaties voor microfinanciering kunnen uitkomst bieden.
Microfinanciering levert duurzame spaar- en kredietdiensten aan
arme mensen. Het gaat om kredieten van 50 tot 1.000 dollar voor
groepen leners. De groepsleden staan samen garant voor de
terugbetaling. Zolang één van hen achterloopt met terugbetalen,
krijgt niemand een nieuwe lening. De inzameling van
terugbetalingen regelt de groep zelf. Vaak zit er ook een vorm van
verplicht sparen bij. Met kleine, hanteerbare porties wordt de
lening afgelost op wekelijkse of tweewekelijkse groepsbijeenkomsten.

Nigisti Gebregziabner (50 jaar) woont in Tigray, een arme en
droge regio in Ethiopië. Samen met vijf andere vrouwen is ze acht
jaar geleden begonnen met een lening van 100 euro. Ze kochten
daarvan schapen en hebben de lening afbetaald met de verkoop
van de lammetjes. Met een nieuwe lening van 500 euro is een
motorpomp gekocht en land gehuurd in de buurt van een rivier.
Met de pomp kunnen ze het land irrigeren en groenten
verbouwen. De groenten verkopen ze op de wekelijkse markt.

Nigisti’s kredietgroep draait nog steeds met dezelfde vrouwen
waarmee de groep is gestart. Iedere maand reist een van hen naar
het kantoor voor de maandelijkse aflossing.

In Tigray was in 1994 nog tachtig procent van de inwoners
afhankelijk van voedselhulp. Dat waren vooral alleenstaande
vrouwen met kinderen, omdat veel mannen in de oorlog zijn
gesneuveld. In deze arme plattelandsregio werkt DECSI, een
microfinancieringsorganisatie die met steun van de federale
overheid van Tigray en ook van Novib is opgezet. Atakli Kiros,
algemeen manager van DECSI vertelt: ‘We kunnen niet
accepteren dat arme mensen bij ons meer rente zouden moeten
betalen dan rijke mensen bij de commerciële bank. Wij proberen
de operationele kosten zo laag mogelijk te houden. We hebben
800 man personeel in dienst en slechts één auto. Onze
kredietagenten rijden op motoren. De gevraagde rente varieert
effectief van 9 tot 15 procent op jaarbasis, afhankelijk van het
ingeschatte risico.’ Dat is laag, in vergelijking met andere
microfinancieringsorganisaties: rentes van 20 tot 30 procent zijn
heel gewoon. Het kleinschalig verstrekken van kleine kredieten is
zeer arbeidsintensief en brengt hoge kosten met zich mee.

Baby onder de toonbank

Kredietgroepen bieden ook vrouwen in de stedelijke krottenwijken
nieuwe kansen. Zo heeft de Filippijnse Azucera Violon
haar eigen buurtwinkeltje kunnen uitbreiden. Zij is op haar
zeventiende van het platteland vertrokken naar een familielid in
de hoofdstad Manilla. Daar kreeg ze een baantje als babysitter en
werkte vervolgens in een kiosk met bloemen en sigaretten.
Inmiddels is Azucera (40) getrouwd met een man uit haar
geboortedorp en heeft ze vier kinderen.

Buurvrouwen vroegen Azucera lid te worden van hun kredietgroep.
Met haar eerste lening van 43 euro kon ze de voorraad van
haar kleine winkeltje uitbreiden. Intussen heeft ze zeven
leningcycli doorlopen. Nu heeft ze een nieuw krediet van 285 euro.
Het aanbod van haar winkel is vergroot – ze verkoopt nu ook
drank en elektrische apparatuur – en de omzet en verdiensten zijn
gestegen van ruim drie naar bijna tien euro per dag. De man van
Azucera werkt mee in de winkel. De kleinste van vier maanden
slaapt onder de toonbank.

In Nederland ondersteunen veel instellingen microfinanciering.
Hiermee behoort Nederland internationaal tot de voorlopers.
Nederlandse ontwikkelingsorganisaties en banken hebben samen
meer dan 200 miljoen euro geleend aan microfinancieringsinstellingen
in ontwikkelingslanden. Hulporganisaties als Cordaid,
Icco, Hivos en Novib krijgen een groot deel van hun geld van de
overheid; banken als Triodos Bank en Oikocrediet trekken geld
van particulieren aan. Ook commerciële banken als ABN Amro,
ING en Rabo worden steeds actiever op het gebied van
microkrediet.

Triodos Bank is pionier in duurzaam bankieren en al meer dan
tien jaar actief met het financieren van microfinancierings-
organisaties. Triodos Bank beheert drie fondsen die samen
hebben geïnvesteerd in ruim vijftig organisaties in 25 landen. Een
voorbeeld is Acleda Bank in Cambodja, een van de armste landen
ter wereld. Acleda begon in 1993 als niet-gouvernementele
organisatie. Later is besloten die om te vormen naar een
commerciële bank.
Acleda Bank richt zich vooral op de lagere inkomensgroepen
van de Cambodjaanse bevolking. De bank beschikt over een groot
netwerk van kantoren door het hele land. Hierdoor krijgen ook
veel mensen op het platteland, waar de grootste armoede heerst,
de mogelijkheid om toegang te krijgen tot financiële diensten. Het
merendeel van de klanten zijn eenmansbedrijfjes die veelal door
vrouwen gerund worden. Eind 2004 heeft Acleda ruim 122.000
klanten (waarvan 64 procent vrouwen) en heeft ze een leningen-
portefeuille van 66 miljoen dollar. Als eerste Cambodjaanse bank
heeft Acleda Bank in december 2004 een rating ontvangen van
internationaal kredietbeoordeelaar Moody’s.

Wereldwijd zijn steeds meer instellingen en organisaties de
laatste tien jaar meer gaan doen met microfinanciering voor de
armen. Eind 2002 voorzagen meer dan 2.500 microfinancierings-
organisaties ruim 67 miljoen klanten wereldwijd van diensten.
Bij elkaar hebben ze zo’n tien miljard euro aan krediet uitstaan.
Tweederde van de klanten leeft van minder dan een dollar per
dag. De meeste klanten zijn vrouw (tachtig procent) en wonen
in Azië (negentig procent). De terugbetaalratio’s van gemiddeld
95 procent zijn opmerkelijk hoog.

Jaar van het Microkrediet

2005 is door de Verenigde Naties uitgeroepen tot het internationale
Jaar van het Microkrediet. De VN hopen en verwachten
dat regeringen, bedrijven, banken en andere organisaties samen
een grote sprong voorwaarts zullen maken op het gebied van
microfinanciering. De VN sluiten daarbij aan op één van de
millenniumdoelstellingen op ontwikkelingsgebied: halvering van
de wereldwijde armoede voor 2015.

Voor dit VN-jaar is een groep van adviseurs in het leven
geroepen. In deze zevenkoppige denktank zitten onder meer
prinses Máxima, Marilou van Golstein Brouwers van Triodos
Bank en Diederik Laman Trip, oud-voorzitter van ING. Deze
groep zal zich een jaar lang inspannen om aandacht voor
microfinanciering te genereren. Prinses Máxima was eind februari
op een vierdaags werkbezoek in Oeganda en Kenia. Daar heeft zij
gesproken met kleine ondernemers die met hulp van microkrediet
een eigen klein bedrijf hebben opgezet. Voorts heeft ze bezoeken
gebracht aan microfinancieringsorganisaties.

Het is niet de taak van DNB om microkredieten aan armen te
verlenen. Wel draagt DNB tijdens dit speciale VN-jaar bij aan de
bevordering van microfinanciering via haar eigen (inter)nationale
netwerk en publicaties.

Tot nog toe hebben wereldwijd 67 miljoen mensen toegang tot
microkrediet. Zij vormen naar schatting minder dan tien procent
van de mensen die hierbij gebaat zouden zijn. Microkrediet
betekent niet geven, maar lenen. Het maakt arme mensen minder
afhankelijk van giften en biedt ze een kans hun bestaan te
verbeteren. Het doel van dit VN-jaar: 100 miljoen mensen deze
kans geven. •

Met dank aan Carolien de Koning (Triodos Bank), Resi Janssen
(Novib) en Jacob Winter (Cordaid), die projectbeschrijvingen,
informatiepakketten en foto’s ter beschikking stelden voor dit artikel.
Marijke Hoogendoorn
dnb magazine nummer 2 2005

Het principe van Microkrediet

Wat is een Microkrediet? De naam Microkrediet zegt het zelf eigenlijk al. Het is een klein krediet voor arme ondernemers. Dit zijn vaak vrouwen die allerlei zakelijke activiteiten ontwikkelen. Met het kleine beetje winst dat ze maken kunnen ze voorzien in hun levensonderhoud en dat van hun kinderen. Vaak is de opbrengst zo klein dat er aan het einde van de maand nauwelijks iets over blijft voor het schoolgeld of andere noodzakelijke uitgaven. Het is niet de onwil of de onkunde van de vrouwen die ervoor verantwoordelijke zijn dat ze zo weinig inkomen hebben. Het is bijna altijd het gevolg van het feit dat ze de financiële middelen niet hebben om hun activiteit te laten groeien. Dat is precies waar een microkrediet de arme ondernemers mee kan helpen. Door een lening van vaak minder dan € 100,- zijn ze in staat om hun ‘micro-business’ te laten groeien en zo meer winst te maken. Het vergroten van het werkkapitaal is essentieel om hun activiteiten uit te breiden en meer opbrengsten te genereren. Door dit extra inkomen zal de levensstandaard van de vrouw en het gezin aanzienlijk verbeteren. Het geld zal ze o.a. gebruiken voor voedsel, scholing en het bevorderen van de gezondheid. Vrouwen zien beter in dan hun man, dat investeren in het gezin de beste manier van overleven is. Dat is één van de redenen waarom Micro Finance zich richt op vrouwen.


Microkrediet helpt armen niet
Geschreven door Arnob Chakrabarty
donderdag 26 oktober 2006
De rente van Grameen Bank is nauwelijks lager dan die van woekeraars.
De Nobelprijswinnaar voor de Vrede verlicht met zijn systeem van het microkrediet het lot van de armen bepaald niet. Het omgekeerde is het geval: Zijn bank is er zelf rijk van geworden, meent Arnob Chakrabarty.

Dit stuk verscheen in NRC Handelsblad 24 oktober 2006.

De Nobelprijs voor de Vrede is dit jaar toegekend aan de Bengaalse econoom Muhammad Yunus en zijn Grameen Bank, die microkredieten verstrekt aan armen, zonder onderpand, waar gewone banken tot nog toe geen interesse in hadden. Een Nobelprijs voor de economie was meer op zijn plaats geweest: Yunus heeft bewezen dat een bank winst kan maken met leningen aan de allerarmsten die niet over onderpand beschikken. Het microkrediet heeft de plaats ingenomen van de woekeraars op het platteland. Het heeft weinig te maken met armoedebestrijding en dus ook niet met vrede.

Destijds leende de jonge Muhammad zevenentwintig dollar aan een paar arme vrouwen, om te zien of ze kredietwaardig waren. Met het geld kochten de vrouwen kippen en maakten winst. Yunus kreeg zijn geld zonder mankeren terug en een paar jaar later was de Grameen Bank geboren. Inmiddels heeft de bank bijna zeven miljard dollar geleend aan ruim zes miljoen klanten, voornamelijk vrouwen.

Yunus wilde de armoede aanpakken, maar hij was gefixeerd op zijn zevenentwintig dollar. Nadat hij zijn inleg had terugontvangen vond hij het niet meer nodig om de vrouwen langer te volgen. Deze eenzijdige benadering is de grootste fout die verstrekkers van microkrediet begaan. Het succes van microfinanciering wordt nog altijd gemeten aan wat van de lening terugkomt en niet aan wat het de kredietontvangers op de lange termijn oplevert.

Het idee was oorspronkelijk dat een klein krediet zou leiden tot ontwikkeling in kleine stappen - met een paar kippen zou geld verdiend worden, om een geit van te kopen en uiteindelijk de scholing van de kinderen te betalen.

De vicieuze cirkel van de armoede zou doorbroken worden. De werkelijkheid is dat Grameen een woekerrente vraagt van 20 procent. De betalingstermijnen zijn kort en de bankmedewerkers maken zich geen zorgen om het doorbreken van de armoede, maar om de winstmarge van de bank. Desnoods worden de golfplatendaken verkocht om aan de termijn te voldoen. Van de 100 vrouwen die lenen van Grameen lukt het er 95 niet om boven de armoedegrens uit te komen, stelde de Wereldbank al in 1998 vast.

Naast het doorbreken van de vicieuze cirkel van de armoede zou microkrediet ook bijdragen aan de emancipatie van vrouwen. Er zijn echter meerdere rapporten die aantonen dat dit slechts moeizaam van de grond komt, waaronder dat van de Britse onderzoeker Naila Kabeer en een recent onderzoek van de Universiteit van Dhaka. Het blijkt dat veel vrouwen door hun man naar voren worden geschoven voor een lening, terwijl hij zelf de touwtjes in handen blijft houden.

Dat kan er toe leiden dat de vrouwen aan de ene kant onder druk staan van hun eigen man en aan de andere kant de druk ervaren van de bankmedewerkers.

Wat ooit begon als middel in armoedebestrijding is al lang big business geworden. Zelfs als het wel een bijdrage zou leveren aan de strijd tegen armoede, dan nog is de aura van nobele liefdadigheid, waarvan de Nobelprijs een uitvloeisel is, onterecht. Grameen Bank boert goed dankzij de armen. De rente die Grameen vraagt is bijvoorbeeld nauwelijks lager dan die van woekeraars op het platteland.

Terecht beschuldigde de directeur van de centrale bank van Bangladesh microfinancieringsbanken onlangs van onrechtvaardigheid. Instellingen voor microkrediet kunnen zelf geld lenen tegen een laag rentetarief (5 procent) van een steunfonds dat microkrediet stimuleert. Vergelijk dat met de bovengenoemde 20 procent. Mahbub Akash, professor economie aan de Universiteit van Dhaka, toonde in een studie aan dat de effectieve rente die de vrouwen uiteindelijk overdragen zelfs boven 30 procent ligt, vanwege de wekelijkse betalingsplicht.

Werknemers bij microfinancieringsbanken verdienen lagere salarissen dan bij andere banken, terwijl de winstmarges hoger liggen. Toch is een lagere rente voor een kleine lening bij deze banken nooit aan de orde geweest. Juist van Grameen Bank, met de armoedebestrijding hoog in het vaandel, zou een lagere rente verwacht mogen worden.

Geen wonder dat Grameen met kleine leningen zoveel geld heeft verdiend dat het nu één van de grotere ondernemingen van Bangladesh is geworden. Grameen is, samen met Telenor uit Noorwegen, de grootste aanbieder van mobiele telefonie met meer dan acht miljoen klanten, voornamelijk rijken en middenklassers. Verder doet Grameen in kleding en is de grootste leverancier van internet in Bangladesh - dankzij de woekerrente die armen jarenlang hebben betaald, en dankzij de lage salarissen van de bankmedewerkers.

Ondanks de grote bijdrage van de armen aan het succes van Grameen Bank, lijken ze er weinig van te profiteren. Volgens de statuten zijn de klanten van de bank leden en dus eigenaren van Grameen. Tot op heden is er geen duidelijke structuur geïmplementeerd om die 6,6 miljoen leden enige vorm van zeggenschap te geven over de koers van de bank, over rentepercentages, nieuwe investeringen of winstdeling.

En dat geldt ook voor de één miljoen euro die het Nobelcomité uitkeert aan Yunus en Grameen Bank.

Arnob Chakrabarty, geboren in Bangladesh, is journalist bij de Nederlandse Moslim Omroep.

(Dit artikel was oorspronkelijk op GlobalInfo gepubliceerd door Arnob Chakrabarty.)

Reacties op het artikel van Arnob Chakrabarty:
1. Marktwerking

Twee kritische vragen en een opmerking:

1) Waarom heeft de bank zoveel klanten? Ik neem aan dat arme vrouwen en hun mannen niet 10 keer terugkomen voor krediet als ze merken dat hun volledige winst voor rente naar de bank toe gaat.

2) Als er zoveel klanten zijn die voor zoveel omzet met zulke hoge marges zorgen, waarom komen er dan niet meer aanbieders (concurrenten) die van deze buitengewone rendementen willen profiteren? M.a.w.: hier zou de economie normaal gesproken toch ook gewoon tot een evenwichtsprijs moeten komen... waar de arme klanten dan van zouden moeten profiteren. Ik hoop van harte dat dit gebeurd.

Er lijkt me moreel niets fout aan rijk worden door zaken te doen met armen. De idee is vaak dat dit alleen maar kan door die armen uit te buiten. Bovenstaand stuk lijkt mij een vergeefse poging om microkrediet daartoe te bestempelen.
Gemaakt door archive, op 11/28/2006 om 22:43

2. Marktwerking

Het idee van microkrediet is prima. Zijn woorden ook, maar in daden (20% rente en lage lonen) is het gewoon een slimme bankier die een gat in de markt heeft gevonden en door een betere marketing ('de armen helpen') over de rug van velen rijker wordt dan een gewone bankier. De hele wereld is erin getrapt.

Gemaakt door archive, op 11/30/2006 om 15:33


Knelpunten in de verlening van microkredieten aan vrouwen in Oeganda

Anouka van Eerdewijk

Volledige tekst van een artikel uit Derde Wereld, jaargang 16, nummer 3, december 1997: blz. 311-324.

Uitgave van Stichting Derde Wereld Publikaties, Postbus 1358, 6501 BJ Nijmegen.

Microkredieten staan de laatste tijd enorm in de belangstelling. Daarbij komt vaak het volgende beeld naar voren. `Een lening voor de aanschaf van een naaimachine, een varken of wat gereedschap. Het gaat slechts om kleine bedragen. Maar voor arme gezinnen in ontwikkelingslanden kunnen ze een groot verschil uitmaken. Bijvoorbeeld tussen kinderen thuis moeten houden of ze naar school laten gaan. Meer en meer krijgen ontwikkelingsorganisaties - eerst vooral kleine, maar nu ook de grote - oog voor het belang van kredietverlening en hun rol daarbij. Want de meeste banken laten de armsten links liggen'. Er bestaat een kloof tussen de vraag naar en het aanbod van krediet voor kansarmen. Banken leveren niet waar kansarmen, waaronder veel vrouwen, grote behoefte aan hebben. Tegelijkertijd zijn informele bronnen te duur; deze profiteren met hun hoge rentepercentages van de armen. Ontwikkelingsorganisaties en particuliere initiatieven hebben zich ondertussen op dit gat in de markt gestort. `Kleine kredieten zijn in. Aantrekkelijk voor donoren is dat ze een groter beroep doen op de eigen initiatieven van de doelgroep. (...) Bovendien kan een geleende gulden na aflossing opnieuw zijn waarde bewijzen.' Volgens de Triodosbank en Hivos zijn microkredieten een `middel waarmee de allerarmsten kunnen meehelpen hun eigen positie in de economie te verbeteren: `Microkredieten zijn geen vorm van hulp, maar ze helpen wel'.' Een andere veel gehoorde uitspraak met betrekking tot microkredieten is de volgende: `The poor are bankable'. Armen en vrouwen zijn geen slechte kredietnemers; ze blijken zeer goed in staat hun leningen terug te betalen. Al met al komt er een erg rooskleurig plaatje van microkredietverlening tot stand. Zouden we dan nu toch eindelijk het recept voor ontwikkeling en armoedebestrijding hebben gevonden?

Afgelopen winter heb ik gedurende zes maanden mijn afstudeeronderzoek uitgevoerd bij een Niet-Goevernementele Organisatie (NGO) die financiële diensten verleent aan vrouwen in Uganda: de Uganda Women's Finance and Credit Trust (UWFCT, of kortweg Trust). De werkelijkheid daar bleek toch weerbarstiger dan wat de literatuur over microkredieten deed vermoeden. Het beleid van de Trust is namelijk gebouwd op twee pijlers. Aan de ene kant is de `empowerment missie' een belangrijk uitgangspunt voor het beleid. Anderzijds speelt de noodzaak tot financiële autonomie van de instelling een grote rol. Deze twee pijlers stellen op verschillende gebieden conflicterende eisen aan het beleid. Dit spanningsveld speelt vermoedelijk niet alleen bij de UWFCT, maar bij veel vergelijkbare organisaties in ontwikkelingslanden.

In dit artikel beschrijf ik dit spanningsveld en de gevolgen ervan, deels aan de hand van mijn onderzoekservaringen bij de Trust en deels op grond van literatuur. Ik begin met een korte beschrijving van de gedachtengang achter de verstrekking van microkredieten. Aansluitend beschrijf ik de Trust, haar doelen en haar werkwijze. Hier zal blijken dat empowerment van kansarme vrouwen de belangrijkste reden voor haar bestaan en uitgangspunt van haar beleid is. Een klantgerichte benadering is hierbij belangrijk. Daarom bespreek ik hoe klanten tegen de diensten van de Trust aankijken en welke wensen ze daarbij hebben. Vervolgens ga ik in op financiële autonomie van de instelling: wat wordt daarmee bedoeld en wat is het belang ervan? In het vierde deel laat ik zien hoe in beleidsmaatregelen en -procedures knelpunten ontstaan tussen financiële autonomie en de empowerment missie. Tenslotte besteed ik aandacht aan de groepsbenadering.

Visie achter de verlening van microkredieten

Eén uitgangspunt voor microkredietverlening is dat veel kansarme groepen, zoals armen, jongeren en vrouwen, nu nauwelijks toegang hebben tot het formele bankwezen. Dat komt onder andere doordat banken vaak moeilijk bereikbaar zijn: kantoren zitten meestal enkel in (grotere) steden. Mensen moeten daardoor gaan reizen, wat geld en tijd kost. Het vertrouwen in banken is toch al gering en vaak worden mensen afgeschrikt door de klant-onvriendelijke sfeer. Bovendien geven banken meestal grote leningen; de bedragen die armen nodig hebben, zijn te klein om bij een bank te kunnen lenen. Ook vragen banken in veel gevallen om een onderpand, wat armen en zeker vrouwen vaak niet hebben. Een ander probleem zijn de lange en gecompliceerde procedures: de bank wil financiële overzichten, investeringsplannen en andere documenten zien. Ook dit kost veel tijd en geld. Bovendien kan ook de goedkeuringsperiode erg lang zijn. Kortom, commerciële banken en andere formele instellingen hebben tot op heden nauwelijks oog voor de behoeften van de arme kleine ondernemers en al helemaal niet voor vrouwen.

Kansarmen hebben echter wel behoefte aan kredieten en andere financiële diensten. Toegang tot financiële diensten kan hen immers helpen sterkere (kleinschalige) bedrijfjes op te zetten om zo inkomens te verhogen en de kwaliteit van het leven te verbeteren. Het informele circuit kan ook een bron van financiering zijn, maar vormt vaak een slechte optie; deze zou gedomineerd worden door uitbuitende geldschieters die erg hoge rentes vragen. NGOs en particuliere instellingen springen in op het gat in de markt. Zij willen de armen en vrouwen toegang geven tot kredieten en andere financiële diensten, waarbij sterk rekening wordt gehouden met de omstandigheden waarin deze mensen leven en met hun behoeften. Met andere woorden, zij streven ernaar op een klantvriendelijke manier financiële diensten te verstrekken. Dit houdt onder andere in dat er meestal geen onderpand nodig is, instellingen beter toegankelijk zijn, kleinere leningen worden uitgegeven en dat procedures korter en minder ingewikkeld zijn. Regelmatig worden er ook nog ondersteunende activiteiten ondernomen, zoals technische trainingen, het leren lezen, schrijven en rekenen, management trainingen, etcetera. Een instelling die in dit plaatje past, is de UWFCT, die ik in hieronder zal beschrijven.

In 1983 richtte een groep van vrouwelijke bankiers, advocaten en ondernemers de Uganda Women's Finance and Credit Trust op, die in 1984 officieel geregistreerd werd. Commerciële en buitenlandse banken hadden geen kredietprogramma's die zich specifiek op de financiële behoeften van vrouwen richtten en de eisen van onderpand voor leningen waren zwaar. De Trust werd opgericht om financiële steun aan vrouwen te bieden en hen toegang te geven tot financiële diensten. De missie van de Trust is economische empowerment van arme vrouwen in Uganda. De Trust wil dat deze vrouwen meer controle en invloed krijgen over hun eigen leven en over ontwikkelingsprocessen, met name dus op het economische vlak. Vrouwen worden gesteund in het formuleren en realiseren van hun eigen (economische) doelstellingen. Inkomensgenererende projecten van vrouwen zelf zijn daarbij belangrijk. De Trust probeert de inkomensgenererende activiteiten te ondersteunen door een zogenaamd `empowerment pakket' aan te bieden. Hierin zitten verschillende elementen: bewustzijnsverhoging, spaargeldmobilisatie, kredieten, advisering en training. In het Trust beleidsplan van 1996 wordt benadrukt dat `empowerment alleen kan slagen als de essentiële ingrediënten aanwezig zijn in het pakket dat de Trust aanbiedt' en als klanten met al deze elementen bereikt worden. Diensten worden bovendien op zo'n manier aangeboden dat de doelgroep er optimaal van kan profiteren. Klantvriendelijk en klantgericht werken staan daarom hoog in het vaandel.

In het kader van een reorganisatie binnen de Trust is de samenstelling van het pakket recentelijk veranderd: activiteiten met betrekking tot trainingen en bedrijfsadvisering zijn nu zo goed als stopgezet. De Trust concentreert zich zoveel mogelijk op de financiële diensten. Kredietverlening en terugbetaling zijn de belangrijkste activiteiten geworden. De mobilisatie van spaargeld is een aandachtspunt voor de toekomst. Advisering over het runnen van een bedrijfje vindt alleen nog plaats wanneer het gerelateerd is aan het verstrekken van leningen. Training is teruggebracht tot het voorbereiden van klanten en groepen op een lening. Daarbij wordt aandacht besteed aan eenvoudig boekhouden en de wijze waarop een lening terugbetaald moet worden. Later zal ik aangeven waarom deze visie is veranderd.

De Trust richt zich op Ugandese vrouwen en onderscheidt binnen de doelgroep drie categorieën: de overlevingscategorie, de microcategorie en de categorie van kleinschalige ondernemers. Onder de overlevingscategorie vallen vrouwen wiens behoefte aan krediet onder de vijfhonderd (Amerikaanse) dollar ligt. Deze vrouwen ondernemen op onregelmatige en parttime basis zeer kleine activiteiten als de produktie en verkoop van handwerk of de wederverkoop van fabrieksgoederen. In de categorie van micro-ondernemers zitten vrouwen die een lening nodig hebben variërend tussen vijfhonderd en duizend dollar. Hierbij valt te denken aan vrouwen die een klein restaurant of een marktkraam hebben, maar ook aan activiteiten als bierbrouwen of bakstenen maken. Deze eerste twee categorieën samen vormen een groep vrouwen voor wie krediet een essentieel middel is voor economische empowerment. Voor de derde categorie van kleinschalige vrouwelijke ondernemers die al in hogere inkomensgroepen vallen, is krediet slechts één manier om de ondernemingen te financieren. De bedrijfjes van deze vrouwen, zoals bijvoorbeeld restaurants, winkels of naaiateliers, opereren al op een grotere schaal. Deze ondernemingen zijn vaak meer gericht op het maken van winst, die of gespaard of opnieuw geïnvesteerd wordt. Vrouwen in deze categorie vragen om leningen tussen de duizend en tienduizend dollar. In de praktijk worden er recentelijk nauwelijks leningen uitgezet groter dan drieduizend dollar.

Spaarrekeningen en leningen zijn toegankelijk voor zowel individuen als groepen. Een spaarrekening kan verschillende vormen aannemen: een individuele rekening, een gezamenlijke rekening voor een vrouw met haar echtgenoot of een groepsrekening. Mannen kunnen geen individuele rekening openen, maar wel meedoen aan een gezamenlijke of een groepsrekening. In de eerste jaren werden leningen alleen uitgegeven aan individuen. Nadat bleek dat veel kredietnemers tot de middenklasse behoren, is een groepsbenadering ontwikkeld. Met de groepsbenadering hoopt de Trust vrouwen uit de lagere inkomensgroepen te bereiken.

Om voor een lening in aanmerking te komen moeten de kredietnemers, ongeacht of ze een individuele of groepslening aanvragen, eerst over een periode van zes maanden sparen. Hiermee kunnen ze aantonen dat ze op regelmatige basis geld opzij kunnen zetten en kredietwaardig zijn. Bovendien moeten ze dertig procent van het gewenste leenbedrag op hun spaarrekening hebben staan om voor een lening in aanmerking te komen. Over individuele leningen wordt een rente percentage van dertig procent op jaarbasis gerekend. Voor groepsleningen is de rente 27 procent. Wanneer een lening niet op tijd wordt terugbetaald, moet een boete betaald worden van drie procent over het achterstallige deel.

Wensen van de doelgroep

De Trust is trots op haar klantgerichtheid. Daarom wilde ik inzicht krijgen in de levens van de klanten en met name hun mening over de diensten van de Trust. Ik heb de klanten gevraagd hoe ze over vier diensten van de Trust dachten: sparen, training, bedrijfsadvisering en kredieten. Over het algemeen waren de klanten erg tevreden met de Trust en waren ze blij dat ze een rekening hadden kunnen openen of een lening hadden gekregen. Het bleek dat de interesse van de meeste klanten hebben vooral uitging naar kredieten. Sparen is ook wel belangrijk, om in periodes van nood op terug te kunnen vallen. Maar, in de woorden van een stafmedewerker: `loans are the major talk of the day'. Veel klanten sparen om zo in aanmerking te komen voor een lening. Slechts enkele klanten sparen zonder een lening voor ogen te hebben. Veel vrouwen hadden graag meer training willen krijgen. Ze waren vooral geïnteresseerd in bedrijfsmanagement, boekhouden en de wijze waarop je met geld om moet gaan, een rekening moet beheren en kan sparen. Advisering over het runnen van een bedrijfje was voor hen dan ook erg belangrijk.

De reacties van de klanten met betrekking tot kredieten gaan voornamelijk over de aanvraag en de afbetalingen. Een aantal klanten gaf aan dat de wachttijd voor het werkelijk aanvragen van een lening erg lang was. Bovendien kon het nog eens een tijd duren voordat een beslissing over de aanvraag werd genomen. Dit was vooral een probleem voor vrouwen die seizoensgebonden activiteiten ondernamen, omdat het seizoen alweer voorbij kon zijn voordat ze een lening kregen. Een ander probleem met betrekking tot de aanvraag waren de hoge kosten die ze moesten maken om een lening te kunnen openen. Potentiële (individuele) leners moeten namelijk eerst een rekening openen wat 12,5 dollar kost. Vervolgens moet op deze rekening een minimumbedrag van tien dollar staan. Voor het aanvragen van de lening zelf betalen klanten 27,5 dollar plus vier procent van het bedrag dat wordt geleend. Tenslotte moet er op de spaarrekening een bedrag staan dat dertig procent van de omvang van de lening uitmaakt, wat zeker voor arme vrouwen behoorlijk grote bedragen zijn. Dit spaargeld kunnen de vrouwen weer vrij opnemen en besteden nadat de lening terugbetaald is, maar zolang dat niet het geval is, moet de dertig procent op de rekening blijven staan. Hierover bleken overigens onder de klanten nogal wat misverstanden te bestaan: sommige vrouwen dachten dat ze het bedrag in één keer moesten komen storten of dat ze het geld niet meer terug konden krijgen. Alhoewel dat niet de bedoeling van de Trust was, bleken klanten in de praktijk regelmatig het bedrag van die dertig procent van de lening zelf te halen en op de rekening te storten. Dan kunnen ze dus nog maar zeventig procent van de lening direct gebruiken, terwijl ze wel binnen drie maanden honderd procent (plus rente) moeten terugbetalen. Kortom, stel dat een vrouw een lening wil ter waarde van 350 dollar, dan heeft ze daarvoor een bedrag van 159 dollar nodig; dat is bijna de helft van wat ze wil lenen.

Daarnaast hebben klanten vaak moeite met de hoge rente. Ze zijn van mening dat ze daardoor nauwelijks meer winst kunnen maken met het geleende geld. Vrouwen komen juist naar de Trust komen omdat ze dat geld zelf niet hebben. Dat geldt zeker voor vrouwen in Uganda, één van de armste landen in de wereld met een geschat Bruto Nationaal Product (BNP) per hoofd van de bevolking van 240 dollar. De helft van de bevolking leeft van minder dan een dollar per dag.

Ook de procedures over het afbetalen van de leningen werden bekritiseerd. Een belangrijk en veelgenoemd probleem was de korte duur van de leenperiode. Leningen moeten in bijna alle gevallen binnen drie, soms vier maanden terugbetaald worden. De maandelijkse aflossingen zijn daardoor vrij hoog; bij een kortere leenperiode zouden ze zijn. Veel klanten vinden ook het gebrek aan een grace period problematisch. Bij veel activiteiten die worden ondernomen, zoals bijvoorbeeld kippen houden maar ook de verkoop van zelfgemaakte kleding, duurt het een tijdje voordat gemaakte investeringen werkelijk geld opbrengen. Toch moet er al met de afbetalingen begonnen worden voordat er aan de investering zelf verdiend wordt. Het opstarten van een nieuwe onderneming wordt zo erg moeilijk gemaakt.

Kortom, voor vrouwen in de doelgroep waren de procedures te lang, te langzaam en te duur en moeten leningen te snel afbetaald worden. Bovendien is er meer behoefte aan training. Hierdoor kunnen de vrouwen niet echt van de leningen profiteren, terwijl dit vanuit het streven naar empowerment wel belangrijk is.

Financiële autonomie

De tweede pijler voor beleid voor microkredietverlening is financiële autonomie. Dit verwijst naar het doel van de Trust en van andere financiële instellingen om diensten op een efficiënte en effectieve manier te verstrekken, dus zonder verlies te lijden. De Trust probeert de kosten die ze maakt voor het verstrekken van haar diensten te dekken door uit diezelfde activiteiten een inkomen te verdienen. Financiële autonomie van de instelling is om drie redenen van groot belang. Ten eerste is een organisatie dan onafhankelijk van externe donoren en kan ze zelfstandig haar beleid bepalen. Ze kan haar eigen keuzen maken en wordt niet beïnvloed door (de modegrillen in) de donorwereld. Bovendien, en dit hangt sterk samen met het eerste punt, kan met financiële autonomie het bestaan van de instelling op lange termijn veilig worden gesteld. De deuren hoeven dan niet gesloten te worden als donoren besluiten financiering stop te zetten. Een langdurig bestaan van een microkredietinstelling is belangrijk, omdat de doelgroepen weinig baat hebben bij een organisatie die na een paar jaar weer verdwenen is. Het verzekeren van duurzame toegang tot kredieten en spaarfaciliteiten is van groot belang voor de kansarmen die men wil ondersteunen. Ten derde is een gezonde financiële situatie een goede basis voor het aantrekken van andere financiering op de commerciële markt. Met meer financiering kan aan een grotere groep mensen kredieten verstrekt worden. Een groot bestand aan kredietnemers maakt het weer mogelijk op een kostendekkende manier te werken.

Om op een financieel zelfvoorzienende wijze te kunnen opereren, moet een instelling zorgen voor een goede leningenportfolio en een goede balans tussen inkomsten en onkosten. Een goede kwaliteit van de leningenportfolio is belangrijk; een kredietverlener kan niet kostendekkend functioneren als een groot deel van de uitgezette kredieten niet terugkomt. Dus moet de kredietverlener ervoor zorgen dat hij geld uitleent aan mensen die het kunnen en willen terugbetalen en moet die terugbetaling gestimuleerd worden.

Hoe kan bepaald worden of mensen kredietwaardig zijn? Dat kan door onderpand te vragen, een karakteranalyse uit te voeren of door met garantiestellingen te werken. Het eisen van een onderpand is een veel gebruikte procedure, maar wordt in de discussies over microkredieten makkelijk veroordeeld. `Het lijkt te snel vergeten dat alle investeringsprojecten risico's lopen, en dat er geen reden is waarom degene die geld uitleent dit risico moet dragen'. Wanneer een lener onderpand moet verschaffen, wordt zij direct gedwongen in te schatten in hoeverre de investering succesvol zal zijn. De eis dat er dertig procent van de omvang van de lening in spaargeld op de rekening moet staan, heeft wat dat betreft wel iets weg van een onderpand. De financiële dekking hiervan is echter gering: als de lener niets terugbetaalt, is zeventig procent van de lening ongedekt.

Een andere optie om de kredietwaardigheid van een potentiële klant te bepalen, is het verzamelen van informatie op basis waarvan de kans op wanbetaling beoordeeld wordt. Bij deze karakter-analyse draait het onder andere om gesprekken met de klant, bezoeken aan de werkplaats en het inzien van de boekhouding, als deze aanwezig is. Dit is een dure en tijdrovende methode, die de periodes voor aanvraag van een lening kan verlengen. Een derde mogelijkheid zijn garantiestellingen. Daarbij moet een potentiële kredietnemer één of meer mensen vinden die voor haar of hem garant willen staan. De garantiesteller moet verklaren aan de afbetalingen te voldoen wanneer de kredietnemer dat zelf niet doet. Uitgangspunt hierbij is dat deze mensen niet garant zullen staan voor iemand die niet kredietwaardig en betrouwbaar is.

Onderpand en garantiestellingen leggen ook druk op de kredietnemer om terug te betalen. Het lastige in microkredietverlening is dat arme mensen vaak niet iets bezitten wat als onderpand kan dienen. Aan de andere kant bezit bijna iedere klant wel iets: een fiets, koelkast, naaimachine, een mooie jurk of gereedschappen. Alhoewel dit onvoldoende financiële dekking biedt, gaat er wel een sterke prikkeling vanuit: de lener wil deze bezittingen waarschijnlijk niet kwijt raken. Door deze bezittingen als onderpand te vragen, kunnen kredietnemers gemotiveerd worden om op tijd terug te betalen. Een andere manier om druk uit te oefenen is te vragen naar verslagen over de voortgang van de investering en regelmatig het bedrijf te bezoeken. Groepen kunnen ook een belangrijke rol spelen door onderling druk uit te oefenen. De verschillende leden staan garant voor elkaar en er wordt vanuit gegaan dat ze elkaar aanspreken (en ondersteunen) bij de afbetalingen. Ik kom later nog op de groepsbenadering terug.

Een tweede belangrijk element voor financiële autonomie is een goede balans tussen kosten en inkomen: de onkosten moeten laag blijven en het inkomen moet groot genoeg zijn om deze onkosten te dekken. Kredietverlening kost mensen, tijd en geld. Deze kosten beslaan de hierboven beschreven maatregelen, administratieve kosten, het dekken en opvangen van het risico van wanbetaling, salarissen voor personeel, huisvestingskosten, transportkosten, etcetera. Dit moet op de één of andere manier gefinancierd worden. Daarom is het belangrijk voor een financiële instelling dat ze een inkomen verdient uit het verlenen van haar diensten. Dit inkomen wordt verdiend uit bijvoorbeeld rente en andere honoraria. Voor microkredietinstellingen is het moeilijk een balans te vinden tussen onkosten en inkomen. Het is ook niet voor niks dat commerciële banken niet lenen aan kleine ondernemers: het uitzetten van kleine leningen is erg duur. Het uitlenen van tienduizend dollar aan één persoon is veel goedkoper dan het uitlenen van honderd dollar aan honderd personen. Gelukkig blijkt het nu steeds meer mogelijk voor armen en vrouwen toegang te krijgen tot banken door nieuwe, creatieve procedures, maar makkelijk is het absoluut niet. Belangrijk is wel dat een groot bereik wordt gerealiseerd: er moeten zeer veel leningen aan zeer veel mensen worden uitgezet.

Kortom, financiële autonomie vraagt om een goede portfolio met een laag risico, hoge terugbetalingen, lage onkosten en voldoende inkomen. In het volgende deel zal ik laten zien hoe dit leidt tot knelpunten met betrekking tot empowerment in het beleid van de Trust.

Knelpunten

Uit gesprekken met stafleden van de Trust kwam naar voren dat de behoefte aan financiële autonomie botst met het klantgericht werken. Beleids- en procedureveranderingen die beter aansluiten bij de wensen en behoeften van de vrouwen uit de doelgroep botsen met het streven naar autonomie.

De lange periode voor het aanvragen van een lening, waar de klanten problemen mee hadden, werd deels verklaard door het gebrek aan fondsen. Daarnaast bleek dat deze periode vaak ook met opzet werd gerekt om de vrouwen aan te moedigen te sparen. Bovendien kon de Trust dan zien of de klanten wel serieus waren en of groepen samenhangend en stabiel waren. Stafleden gaven ook aan dat de aanvraagperiode lang kon duren omdat het voorbereiden van de klanten veel tijd kan vergen wanneer het niveau en de capaciteiten van de klanten niet zo hoog zijn. Het bij elkaar sparen van de vereiste dertig procent spaargeld kon ook enige tijd in beslag nemen. Het inschatten en beoordelen van de kredietwaardigheid van potentiële is erg belangrijk, juist omdat de Trust in de meeste gevallen geen onderpand vraagt. Het geld moet immers wel terugkomen. Deze procedures vergen echter wel veel tijd en geld en moeten ook op de één of andere manier bekostigd worden.

De staf beseft dat de honoraria die betaald moeten worden hoog zijn, maar benadrukt dat deze erg belangrijk voor de Trust zijn. De operationele kosten van filialen worden namelijk gefinancierd met onder andere de lidmaatschapsbijdrage. Het lidmaatschap hoeft overigens maar één keer betaald te worden, en niet bij elke lening. De vier procent moet wel voor iedere lening betaald worden. De helft hiervan wordt door de filialen zelf gebruikt voor het dekken van de onkosten. De resterende twee procent wordt gestort in het Trust Development Fund. Deze inkomsten zijn helaas onvoldoende om de onkosten te dekken.

De noodzaak tot financiële autonomie beperkt ook de mogelijkheden om de terugbetalingsperiode te verlengen. Het is van groot belang dat het geld snel circuleert, zodat het zo vaak mogelijk uitgeleend kan worden. Bovendien verdient de Trust iedere keer dat het geld opnieuw uitgeleend wordt, een inkomen uit het vier procent -honorarium en de aanvraag. De leenperiode kan daarom niet verlengd worden naar zes maanden of langer. Ook de grace period is in dit verband een heikel punt. Omdat de leenperiodes zo kort mogelijk zijn, is een maand uitstel van betaling al te veel. Opnieuw blijkt het moeilijk op de behoeften van juist de armere vrouwen die een bedrijfje of project op willen starten, in te gaan. Er moet al een lopend project (met inkomsten) aanwezig zijn, willen vrouwen aan de terugbetalingsverplichtingen kunnen voldoen.

Vergelijkbare knelpunten zijn ook te zien met betrekking tot trainingen. Alhoewel klanten aangeven belangstelling te hebben voor verschillende trainingen kan de Trust daar nu niet in voorzien. Het belang van trainingen wordt wel erkend. In haar Corporate Plan 1996 benadrukt de Trust nog het belang van het empowerment pakket, bestaande uit bewustzijnsverhoging, spaargeldmobilisatie, kredieten en training. Maar het blijkt een te kostbare aangelegenheid dit pakket aan te bieden. Omdat de Trust de kosten zo laag mogelijk wil houden, blijft er weinig (financiële) ruimte over voor training. Er wordt wel geopperd dat de trainingscomponent in de toekomst weer verder uitgebreid kan worden, maar dan als apart en zelfstandig onderdeel. Momenteel is het kiezen tussen of het hele empowerment pakket, of de financiële autonomie. Het laatste is doorslaggevend en vraagt om een zo klein mogelijke staf die een maximale output bewerkstelligt.

Procedures en maatregelen die financiële autonomie bevorderen zijn tegenstrijdig met maatregelen die de empowerment van de doelgroep mogelijk maken. Deze knelpunten zijn samengevat in onderstaande tabel.

Procedures en maatregelen

Empowerment

van de doelgroep

Financiële autonomie

aanvraagperiode voor lening

zo kort mogelijk

selectie heeft tijd nodig

honoraria voor lening (aanvraag en verwerking)

zo laag mogelijk

inkomsten nodig

eis van dertig procent spaargeld

te hoog

nodig voor dekking en selectie

afbetalingsperiode

- niet te kort

- behoefte aan een grace period

niet te lang

rente

niet te hoog

voldoende hoog (minimaal op marktniveau)

trainingen en advisering

grote behoefte

te kostbaar

De groepsbenadering

De Trust hanteert tegenwoordig net als veel andere microkredietinstellingen naast de individuele benadering een groepsbenadering voor zowel sparen als kredieten. Waarom? Door het streven naar financiële autonomie concentreert de Trust zich nu op vrouwen die snel een lening kunnen krijgen: vrouwen die weinig training nodig hebben, al een tijdje ervaring hebben in het runnen van een bedrijf(je) en al bepaalde inkomsten hebben. Dat zijn dus niet de vrouwen uit de laagste inkomensgroepen. Vanuit financieel opzicht blijkt het (nu) niet haalbaar deze armste vrouwen kredieten aan te bieden. De recent opgezette groepsbenadering lijkt hierbij een tussenweg te vormen.

De Trust heeft de groepsbenadering opgezet om grotere groepen mensen te bereiken: met name de lagere inkomens in de overlevings- en microcategorie van haar doelgroep. Leden van groepen hebben afgezien van de dertig procent spaargeld geen onderpand nodig: zij staan namelijk voor elkaar garant. De groepsbenadering is ook met het oog op kostenverlaging ontwikkeld, aangezien een aantal taken van de instelling naar de groepen overgeheveld wordt. Groepen worden namelijk geacht de karakteranalyse zelf uit te voeren. Er wordt ook van uitgegaan dat groepsleden druk op elkaar uitoefenen om de leningen op tijd terug te betalen. Groepsleden houden diegene die een lening hebben ontvangen in de gaten: wordt de lening succesvol geïnvesteerd en hoe verloopt de terugbetaling? De groepsbenadering is eveneens goedkoper omdat de rekening en eventuele leencontracten op naam van de groep staan. Dat niet ieder lid een aparte rekening en een apart contract heeft, scheelt een heleboel papierwerk. Tenslotte nemen groepen een deel van de administratie op zich. Zij moeten zelf bijhouden hoeveel de afzonderlijke leden gespaard hebben op de gezamenlijke rekening en hoeveel ze van hun lening hebben afbetaald. De Trust registreert dergelijke zaken alleen voor de groep als geheel.

Met benadering zijn echter een aantal problemen gemoeid. Op de eerste plaats blijken de kosten ook voor groepen hoog te zijn: lidmaatschapsgeld aan de Trust is nl. twintig dollar en op een groepsrekening moet minimaal vijftig dollar staan (vergeleken met respectievelijk vijf en tien dollar voor individuele klanten). Zeker voor kleine groepen kunnen de bijdragen per lid dan behoorlijk hoog zijn. Dus ook met de groepsbenadering blijkt het moeilijk de allerarmsten te bereiken. Bovendien wordt ervan uitgegaan dat alle arme vrouwen graag in een groep zitten en samenwerken. Het groepsgevoel wordt inderdaad gewaardeerd: er kunnen ervaringen uitgewisseld worden en de leden kunnen elkaar steunen. Maar niet iedere arme vrouw werkt graag in een groep.

Op de derde plaats levert de veronderstelde onderlinge drukuitoefening in de praktijk problemen op. In het huidige beleid wordt de groep in drie (of meer) subgroepjes gesplitst. De eerste lening wordt aan het eerste subgroepje gegeven. Wanneer deze leden ruim de helft hebben afbetaald, krijgt een tweede subgroepje een lening. Wanneer de leden uit het eerste subgroepje hebben afbetaald, krijgt ook het laatste subgroepje een lening. Op deze manier hebben nooit alle leden van een groep tegelijk een lening. Er wordt vanuit gegaan dat de leden die geen lening hebben, druk uitoefenen op de andere leden om de lening zo snel mogelijk terug te betalen, zodat ze zelf ook een lening krijgen. In de praktijk voelen groepsleden die nog geen lening hebben, zich vaak niet verantwoordelijk voor de terugbetaling en spreken ze elkaar er dus niet op aan. Groepsleden geven aan dat het beter is om alle leden tegelijk een lening te geven. De druk om op tijd terug te betalen kan dan gebaseerd worden op de mogelijkheden voor een volgende lening: de gehele groep kan pas een nieuwe lening krijgen als de vorige lening is terugbetaald. Het bewerkstelligen van onderlinge druk is kortom een moeilijkere aangelegenheid dan vaak gedacht wordt. Vaak worden leningen nu ook al tussen alle leden verdeeld, zonder dat de Trust dat weet.

Op de vierde plaats is de overheveling van allerlei taken op zich erg problematisch. Ten eerste geeft de Trust teveel verantwoordelijkheden uit handen. Karakteranalyse, financiële administratie en druk tot terugbetaling zijn essentiële onderdelen van haar beleid en worden overgelaten aan de groepen. Ze weet dus niet precies hoeveel ze aan wie heeft uitgeleend en ze beoordeelt zelf niet of iedere lener wel betrouwbaar en kredietwaardig is. Deze overheveling van taken is dan behoorlijk riskant. Bovendien krijgen bestuursleden daarbij erg grote verantwoordelijkheden opgelegd, die ze niet altijd even goed aankunnen. Er wordt aangenomen dat er binnen groepen een hoge graad van organisatievermogen aanwezig is, maar dat is lang niet altijd het geval. Overheveling leidt dan tot overbelasting van de groepen en de bestuursleden.

De groepsbenadering biedt de mogelijkheid lagere inkomensgroepen te bereiken op een goedkopere manier. Vrouwen uit de overlevings- en microcategorie worden in de praktijk inderdaad makkelijker bereikt met de groepsbenadering. Toch kleven er nadelen aan deze benadering, waarvan de overheveling van essentiële taken wel de belangrijkste is. Vanuit financieel oogpunt is het moeilijk te accepteren dat de selectie van potentiële leners en de administratie niet door de instelling zelf worden uitgevoerd.

Conclusies

In dit artikel laat ik zien hoe empowerment doelstellingen en het streven naar financiële autonomie conflicterende eisen stellen aan een instelling die microkredieten verleent. Dit spanningsveld komt vaak niet aan het licht in discussies over microkredieten.

Wanneer het een microkredietinstelling lukt op financieel vlak zelfstandig te functioneren, gaan motto's `krediet is geen hulp' en `the poor are bankable' op. Helaas slagen weinigen erin dit te realiseren, waaronder ook de beroemde Grameen Bank (zie box). In de praktijk financieren veel microkredietinstellingen hun activiteiten (deels) met behulp van giften of zachte leningen. Als een instelling niet financieel autonoom werkt, met andere woorden als op iedere uitgeleende gulden geld bijgelegd moet worden, is de kredietverlening wel een vorm van hulp. Omdat veel microkredietinstellingen opgekomen zijn vanuit het ontwikkelings- en empowerment-perspectief, lijkt financiële autonomie soms een vies woord. Ze hoeven inderdaad geen winst te maken, maar zoals al eerder gezegd, is het verdienen van een inkomen essentieel. Juist om duurzame impact op kansarmen te verwezenlijken en om duurzame toegang tot financiële diensten te bewerkstelligen, is de opbouw van financieel autonome microkredietinstellingen in de samenleving van groot belang.

Aan de andere kant werken maatregelen die financiële autonomie moeten verwezenlijken drempelverhogend. Met andere woorden, niet alle `poor are bankable'. Veel kleine ondernemers, kleine boeren, jongeren, vrouwen, ouderen, etcetera blijken inderdaad kredietwaardig en in staat een lening te investeren en terug te betalen. De term `bankable' slaat echter niet alleen op de kredietwaardigheid van potentiële kredietnemers, maar ook op de mogelijkheden kansarmen op een kostendekkende manier toegang te geven tot financiële diensten. Voor de meest kansarmen kunnen de kosten toch nog te hoog zijn. De groepsbenadering biedt daar creatieve mogelijkheden, maar is niet ideaal en heeft zijn eigen problemen. Daarnaast is schuld '(..) geen effectief middel om de meeste arme mensen te helpen hun economische situatie te verbeteren (...) In de meeste gevallen is het gebrek aan formele leningen niet het meest drukkende probleem voor deze individuen'.

Kredieten kunnen fungeren als katalysator voor uitbreiding van een bedrijf(je) en het verhogen van het inkomen. Maar vaak zijn voor kansarmen ook nog andere problemen, gebreken en structurele omstandigheden van invloed op hun armoede, en dit geldt zeker voor vrouwen. Hierbij valt onder andere te denken aan gebrekkige informatie, slechte inputs, slecht transport, beperkte afzetmogelijkheden en benadeling van vrouwen. Voor de allerarmsten zijn andere strategieën dan kredietverlening misschien een betere oplossing. In dit licht is het volgende citaat ook interessant: `Krediet is slechts een aardigere manier om schuld te zeggen. Krediet is schuld: het verschil is alleen of je vanuit degene die uitleent of leent kijkt. Als `krediet' steeds wanneer het verschijnt in projectdocumenten, wordt vervangen door `schuld', krijg je een heel ander beeld: `De belangrijkste belemmering voor de landbouw is gebrek aan schuld' (...) `in het eerste projectjaar zullen 2.500 boeren voorzien worden van schuld' (...)'.

Door al deze overwegingen verloor het `nieuwe recept voor ontwikkeling en armoedebestrijding' voor mij een deel van zijn glans. Het leek eerlijk gezegd ook wel té rooskleurig. Niet alle problemen kunnen met de verlening van microkredieten worden opgelost. Bovendien is het ontwikkelen van kostendekkende procedures voor het uitgeven van microkredieten en het in stand houden van een financieel gezonde instelling een gecompliceerde taak die veel creativiteit vereist. Een uitdaging die zeker de moeite waard is om aan te gaan.

Fases van financiële autonomie voor kredietinstellingen










Financiële autonomie verwijst naar de capaciteit van instituties om onafhankelijk te zijn van input van regeringen, internationale donoren of liefdadigheidsinstellingen. Het inkomen dat de instelling verdient aan het verstrekken van kredieten en andere financiële diensten moet zowel de niet-financiële operationele kosten als de financiële kosten dekken. Onder operationele kosten vallen bijvoorbeeld salarissen, administratiekosten, de waardedaling van onroerende goederen en de verliezen van niet-terugbetaalde leningen. Financiële kosten omvatten de kosten voor het op waarde houden van de portfolio. In een rapport van USAID worden drie niveaus van financiële autonomie onderscheiden.

Op het eerste niveau zitten instellingen die zwaar gesubsidieerd worden. Het inkomen is onvoldoende om zowel de operationele als de financiële kosten te dekken. Zonder injecties van extern kapitaal eten dergelijke organisaties hun kapitaal snel op. Er is dus een continue behoefte aan giften en zachte leningen. Veel microkredietorganisaties werken op dit niveau, bijvoorbeeld de Bankin Raya Karara (BRK) uit Niger.

De organisaties op het tweede niveau zijn operationeel efficiënt. De operationele kosten worden gedekt door de verdiende inkomsten, maar ze zijn nog niet volledig autonoom. Er is grote verscheidenheid tussen de instellingen op dit niveau. Sommige instellingen werven fondsen tegen rente die nog net onder de marktrente zit, andere hebben voor slechts nog een heel klein deel subsidies nodig. Onder andere de Grameen Bank, FINCA/Costa Rica (Fundación Integral Campesia) en K-REP (Kenya Rural Enterprise Programme) vallen onder deze categorie.

Het derde niveau omvat instellingen die volledig autonoom zijn: er zijn geen subsidies nodig en fondsen worden tegen commerciële tarieven geworven. Tot deze categorie behoren BancoSol uit Bolivia (Banco Solidário), CorpoSol in Colombia, het BKD-netwerk (Badan Kredit Desa) en het LPD-systeem (Lembagan Perkreditan Desas), beide uit Indonesië.

Literatuur

Adams, D.W. en J. D. Von Pischke, Micro-enterprise credit programs: déjà vu, in: F.J.A. Bouman en O. Hospes (eds.), Financial landscapes reconstructed: the fine art of mapping development. Boulder, Colorado, Oxford, Westview Press, 1994.

F.J.A. Bouman, Informal rural finance: an Aladdin’s lamp of information, in: F.J.A. Bouman en O. Hospes (eds.), Financial landscapes reconstructed: the fine art of mapping development, Boulder, Colorado, Oxford, Westview Press, 1994.

Christen, P.C., E. Rhyne, R.C. Vogel & Mc Kean, Maximizing the outreach of microenterprise finance: an analysis of succesful microfinance programs, USAID Program and Operations Assessment Report No. 10. Washington: USAID Centre for Development Information and Evaluation, 1995.

Mariël Mensink, Women and Finance in Uganda; low-income women: respected business partners, Den Haag, SNV, 1995.

Ross H. McLeod, The financial evolution of small businesses in Indonesia, in: D.W. Adams en D.A. Fitchett (eds.), Informal finance in low-income countries, Boulder, Westview Press, 1992.

Shipton, Parker, The rope and the box: groups savings in the Gambia, in: D.W. Adams & D.A. Fitchett (eds.), Informal finance in low-income countries, Boulder, Westview Press, 1992.

Sterren, Marc van der, en Jolke Oppewal, Krediet is geen hulp, maar het helpt wel: Kleine leningen in opmars. In: Internationale Samenwerking, 12 (5), 1997.

UWFCT, Uganda Women's Finance and Credit Trust Ltd. Corporate Plan 1995-1998, Kampala, 1996a.

UWFCT, Uganda Women's Finance and Credit Trust Ltd Budget 1996-1997, Kampala, 1996b.

World Development Report 1997; the state in a changing world, New York, Oxford Press, p. 214


Updated on March 27, 1998

Developer's Note: These pages were developed for use on the Netscape browser. Please address comments to Jacques van Laar, Information Programme, ECDPM


  teller start 28-09-05
Powered by counter.bloke.com
http://visie.tk


Microkrediet

Microkrediet bevordert emancipatie
AFGHANISTAN
Microkrediet Afhanistan

INDIA  10/22/2010 16:50
Micro credit driving people to suicide in India
by Nirmala Carvalho
Developed and launched by Nobel laureate Mohammad Yunus, micro financing has turned into a system of brutal exploitation where agents push debtors to take their own lives in order collect insurance money to pay off their debts. In six weeks, 45 confirmed cases of suicide have been attributed to this reason. An activist slams the system as something “worse than Nazism”.

Mumbai (AsiaNews) – Micro credit is a system to exploit humans, cruel like Nazism, based on the sole criterion of profit. There is no interest in improving the social conditions of the poor, only in making money. “Markets are essential, but markets should be based on ethics and values.” Those operating micro finance institutions “have no ethics,” said Lenin Raghunvashi, a human rights activist. He spoke to AsiaNews about a recent spate of suicides in connection with micro finance institutions.

A recently released study by the Indian government indicated that officials in such agencies were inciting debtors to commit suicide if they could not repay their loan because, this way, insurance companies would pay in their lieu. In the past six weeks, at least 45 suicides can be attributed to such micro credit practices with some certainty.

Sujata Sharma, project director of the District Rural Development Authority (DRDA) in Warangal agrees. Agents for micro finance institutions “are provoking defaulters to commit suicide as all the borrowers are covered by insurance and if the defaulting member dies,” the institutions “will get the repayment from the insurance company," she said.

The study shows quite clearly that micro credit, not only did not help the lower classes, but often made matters worse for the poor. In most cases, "there was an element of wasteful expenditure by the poor due to the availability of the easy loans from the MFIs (micro finance institutions). The presence of easy loans at the doorstep has certainly played a stimulatory role," the study found. In addition, people tended not to take out a loan for business purposes, but rather for futile consumption.

The six main reasons for loans were marriages, death ceremonies and certain other religious rituals, medical expenses for ailments not covered by Arogyasri (health insurance plan), repayment of old debts, and children's education. Largely, micro finance institutions did not lend money for business plans.

The brainchild of Mohammad Yunus, an economist and Nobel Prize winner, the idea of micro financing was an apparent stroke of genius.  Instead of setting up bank branches in poor areas and provide loans in exchange of guarantees, micro finance institutions set up a system that would hand out money to local agents (often from upper caste background) tasked with loaning and collecting the money.

According to Raghunvashi, the 2007 Gwangju Prize for human rights, “muscle men” from “upper castes” started working “as agents and earning commissions of nearly 20 per cent on the loans”.

In one village in Uttar Pradesh, four officials from micro finance institutions were handing out the money. However, “People were taking loans from one to repay the other, leading to a vicious cycle of debts,” he said. Some were pushed over the edge, and committed suicide. Many of these agents are upped caste Hindus, who dominate the system and tend to degrade other human beings.

By contrast, in our villages Raghunvashi said, “we are trying to get people not to fall into this trap. We try to help the poor get bank loans, but only if they are really plan to start a business. We want to link banker and debtor in ways that would allow a labourer become an owner and acquire some dignity.”

Are micro-finance institutions exploiting the poor?

By Dr Sudhirendar Sharma

The high interest rates and forced loan recovery practices of micro-finance institutions have been held responsible for the suicide of several farmers in Andhra Pradesh. It is evident that poverty makes good business sense to MFIs, writes Sudhirendar Sharma

Micro-credit has taken its first toll of 60 lives, with a spate of suicides rocking parts of Andhra Pradesh in April this year. According to some reports, the actual number could exceed 200 in Krishna, East Godavari, Guntur and Prakasam districts alone. However, amidst the deluge of farmer suicides in Vidarbha region, the suicides in AP went largely unnoticed in the mainstream media, but not before the government had clamped down on 50 branches of two major micro-finance institutions.

The erring Micro-Finance Institutions (MFIs) have been charged with exploiting the poor with `usurious interest rates' and intimidating the borrowers by `forced loan recovery' practices, the combined effect of which forced the debt-ridden poor to suicide. An anguished Chief Minister Y S Rajasekhara Reddy had lashed out: "MFIs were turning out to be worse than moneylenders by charging interest rates in excess of 20%." An inquiry has since been instituted.

Till recently, micro-credit had the unflagging patronage of the government and donors in Andhra Pradesh. Over 5.5 million women have been engaged in the micro-credit movement, with some Rs 5.65 billion rolling into it. As unbelievable amounts of cash flowed to the rural poor, the eradication of poverty seemed not too far away. In reality, however, such incredible cash mobilisation has meant little in terms of average savings per member, which stood at a meagre Rs 377.

Micro-credit has been designed to keep savings low, such that the credit cycle can move uninterrupted. The self-help groups are known to charge interest in excess of 24% to sustain group profitability. This has been possible through an SHG-bank linkage programme that provides bank loans to these groups at around 11% interest. Since the SHG-bank linkage has not kept pace with the rapid growth in the number of SHGs, MFIs have jumped in to fill the gap.

At a prime lending rate of around 11%, providing financial services to SHGs is otherwise unviable for most commercial banks. No wonder, despite its claims, micro-credit constitutes less than 15% of all commercial bank lending in the country, So by default, MFIs have gained a client base of over 200 million rural families. Enjoying political patronage on the one hand and poor enforcement of regulations on the other, MFIs have had the best of both in exploiting the poor.

But proponents of micro-credit hold that MFIs are indeed serving the poor, since the banks are either unwilling or unable to extend much-needed financial services to people at the bottom of the pyramid. MFIs further contend that just because the prime lending rate is currently around 11% why should a higher rate of interest be considered `exploitative'? The higher rate of interest is justified keeping in mind the scale of providing services to rural areas.

It is evident that when it comes to economics, MFIs keep their interests up-front. Poverty by all means makes good business sense to them. Otherwise how could these MFIs be charging interest in excess of 20%, knowing well that no business can generate profits at such rates of interest on the capital? Clearly, the strategy has been to keep the poor and the vulnerable in the perpetuity of debt-credit-debt cycles.

Since higher interest rates on micro-credit do not provide scope for savings as also for investing in insurance, the dominant risk-covering factors for the poor, micro-credit traps the poor into a debt-cycle. NSS (National Sample Survey) data reveals that rural households account for 63% of the country's overall aggregate outstanding debt of Rs 177,000 crore. Thanks to the micro-credit revolution, the incidence of indebtedness amongst rural households is 27%.

The crucial question remains: did the government not know the modus operandi of MFIs? Isn't it an open secret that micro-credit loans earn interest in excess of 20%? Hasn't the incidence of borrower harassment been on the rise in both rural as well as urban areas? Having been in the business of creating self-help groups and promoting micro-finance institutions, the government cannot absolve itself from responsibility for this mess.

The crisis in Andhra Pradesh is only the tip of the iceberg. As the micro-credit movement spreads across the country, the danger of micro-credit-related suicides cannot be ruled out elsewhere. The time bomb has only just begun to tick. Unless the government gets its act together in assessing the severity of the situation and applying stringent measures, poor rural households will continue to remain at the mercy of these `new' moneylenders.

It must surprise many that micro-finance was presented as an alternative to liberate the rural poor from the clutches of traditional moneylenders, not knowing that one day these micro-finance institutions would put their predecessors to shame in exploiting the poor. It is time to re-examine micro-finance from the perspective of protecting poor rural households.

InfoChange News & Features, August 2006

Comments (1)
Subscribe to RSS feeds for Comments on this article
Written by Emily, on 16-11-2009 09:52
I think the mistakes that MFIs make is assuming that microcredit is the answer to all poverty. In certain cases, microcredit is simply not the answer. These suicides reflect that. You cannot deny that compared to the millions that microfinance has helped, these 60 are nearly irrelevant. Also, you forgot to take into account that the 'old' money lenders charged interest rates of up to 1,000%.





Powered by counter.bloke.com