Knelpunten in de verlening van
microkredieten aan vrouwen in Oeganda
Anouka van Eerdewijk
Volledige tekst van een artikel uit Derde Wereld,
jaargang 16, nummer 3, december 1997: blz. 311-324.
Uitgave van Stichting Derde
Wereld Publikaties, Postbus 1358, 6501 BJ Nijmegen.
Microkredieten staan de laatste tijd enorm in de
belangstelling. Daarbij komt vaak het volgende beeld naar voren. `Een
lening voor de aanschaf van een naaimachine, een varken of wat
gereedschap. Het gaat slechts om kleine bedragen. Maar voor arme
gezinnen in ontwikkelingslanden kunnen ze een groot verschil uitmaken.
Bijvoorbeeld tussen kinderen thuis moeten houden of ze naar school
laten gaan. Meer en meer krijgen ontwikkelingsorganisaties - eerst
vooral kleine, maar nu ook de grote - oog voor het belang van
kredietverlening en hun rol daarbij. Want de meeste banken laten de
armsten links liggen'. Er bestaat een kloof tussen de vraag naar en
het aanbod van krediet voor kansarmen. Banken leveren niet waar
kansarmen, waaronder veel vrouwen, grote behoefte aan hebben.
Tegelijkertijd zijn informele bronnen te duur; deze profiteren met hun
hoge rentepercentages van de armen. Ontwikkelingsorganisaties en
particuliere initiatieven hebben zich ondertussen op dit gat in de
markt gestort. `Kleine kredieten zijn in. Aantrekkelijk voor donoren
is dat ze een groter beroep doen op de eigen initiatieven van de
doelgroep. (...) Bovendien kan een geleende gulden na aflossing opnieuw
zijn waarde bewijzen.' Volgens de Triodosbank en Hivos zijn
microkredieten een `middel
waarmee de allerarmsten kunnen meehelpen hun eigen positie in de
economie te verbeteren: `Microkredieten zijn geen vorm van hulp, maar
ze helpen wel'.' Een andere veel gehoorde uitspraak met betrekking
tot microkredieten is de volgende: `The poor are bankable'.
Armen en vrouwen zijn geen slechte kredietnemers; ze blijken zeer goed
in staat hun leningen terug te betalen. Al met al komt er een erg
rooskleurig plaatje van microkredietverlening tot stand. Zouden we dan
nu toch eindelijk het recept voor ontwikkeling en armoedebestrijding
hebben gevonden?
Afgelopen winter heb ik gedurende zes maanden mijn
afstudeeronderzoek uitgevoerd bij een Niet-Goevernementele Organisatie
(NGO) die financiële diensten verleent aan vrouwen in Uganda: de
Uganda
Women's Finance and Credit Trust (UWFCT, of kortweg Trust). De
werkelijkheid daar bleek toch weerbarstiger dan wat de literatuur over
microkredieten deed vermoeden. Het beleid van de Trust is namelijk
gebouwd op twee pijlers. Aan de ene kant is de `empowerment
missie' een belangrijk uitgangspunt voor het beleid. Anderzijds speelt
de noodzaak tot financiële autonomie van de instelling een grote
rol.
Deze twee pijlers stellen op verschillende gebieden conflicterende
eisen aan het beleid. Dit spanningsveld speelt vermoedelijk niet alleen
bij de UWFCT, maar bij veel vergelijkbare organisaties in
ontwikkelingslanden.
In dit artikel beschrijf ik dit spanningsveld en de
gevolgen ervan,
deels aan de hand van mijn onderzoekservaringen bij de Trust en deels
op grond van literatuur. Ik begin met een korte beschrijving van de
gedachtengang achter de verstrekking van microkredieten. Aansluitend
beschrijf ik de Trust, haar doelen en haar werkwijze. Hier zal blijken
dat empowerment van kansarme vrouwen de belangrijkste reden
voor haar bestaan en uitgangspunt van haar beleid is. Een klantgerichte
benadering is hierbij belangrijk. Daarom bespreek ik hoe klanten tegen
de diensten van de Trust aankijken en welke wensen ze daarbij hebben.
Vervolgens ga ik in op financiële autonomie van de instelling: wat
wordt daarmee bedoeld en wat is het belang ervan? In het vierde deel
laat ik zien hoe in beleidsmaatregelen en -procedures knelpunten
ontstaan tussen financiële autonomie en de empowerment
missie. Tenslotte besteed ik aandacht aan de groepsbenadering.
Visie achter de verlening van microkredieten
Eén uitgangspunt voor microkredietverlening is
dat veel kansarme
groepen, zoals armen, jongeren en vrouwen, nu nauwelijks toegang hebben
tot het formele bankwezen. Dat komt onder andere doordat banken vaak
moeilijk bereikbaar zijn: kantoren zitten meestal enkel in (grotere)
steden. Mensen moeten daardoor gaan reizen, wat geld en tijd kost. Het
vertrouwen in banken is toch al gering en vaak worden mensen
afgeschrikt door de klant-onvriendelijke sfeer. Bovendien geven banken
meestal grote leningen; de bedragen die armen nodig hebben, zijn te
klein om bij een bank te kunnen lenen. Ook vragen banken in veel
gevallen om een onderpand, wat armen en zeker vrouwen vaak niet hebben.
Een ander probleem zijn de lange en gecompliceerde procedures: de bank
wil financiële overzichten, investeringsplannen en andere
documenten
zien. Ook dit kost veel tijd en geld. Bovendien kan ook de
goedkeuringsperiode erg lang zijn. Kortom, commerciële banken en
andere
formele instellingen hebben tot op heden nauwelijks oog voor de
behoeften van de arme kleine ondernemers en al helemaal niet voor
vrouwen.
Kansarmen hebben echter wel behoefte aan kredieten en
andere
financiële diensten. Toegang tot financiële diensten kan hen
immers
helpen sterkere (kleinschalige) bedrijfjes op te zetten om zo inkomens
te verhogen en de kwaliteit van het leven te verbeteren. Het informele
circuit kan ook een bron van financiering zijn, maar vormt vaak een
slechte optie; deze zou gedomineerd worden door uitbuitende
geldschieters die erg hoge rentes vragen. NGOs en particuliere
instellingen springen in op het gat in de markt. Zij willen de armen en
vrouwen toegang geven tot kredieten en andere financiële diensten,
waarbij sterk rekening wordt gehouden met de omstandigheden waarin deze
mensen leven en met hun behoeften. Met andere woorden, zij streven
ernaar op een klantvriendelijke manier financiële diensten te
verstrekken. Dit houdt onder andere in dat er meestal geen onderpand
nodig is, instellingen beter toegankelijk zijn, kleinere leningen
worden uitgegeven en dat procedures korter en minder ingewikkeld zijn.
Regelmatig worden er ook nog ondersteunende activiteiten ondernomen,
zoals technische trainingen, het leren lezen, schrijven en rekenen,
management trainingen, etcetera. Een instelling die in dit plaatje
past, is de UWFCT, die ik in hieronder zal beschrijven.
In 1983 richtte een groep van vrouwelijke bankiers,
advocaten en
ondernemers de Uganda Women's Finance and Credit Trust op, die in 1984
officieel geregistreerd werd. Commerciële en buitenlandse banken
hadden
geen kredietprogramma's die zich specifiek op de financiële
behoeften
van vrouwen richtten en de eisen van onderpand voor leningen waren
zwaar. De Trust werd opgericht om financiële steun aan vrouwen te
bieden en hen toegang te geven tot financiële diensten. De missie
van
de Trust is economische empowerment van arme vrouwen in Uganda.
De Trust wil dat deze vrouwen meer controle en invloed krijgen over hun
eigen leven en over ontwikkelingsprocessen, met name dus op het
economische vlak. Vrouwen worden gesteund in het formuleren en
realiseren van hun eigen (economische) doelstellingen.
Inkomensgenererende projecten van vrouwen zelf zijn daarbij belangrijk.
De Trust probeert de inkomensgenererende activiteiten te ondersteunen
door een zogenaamd `empowerment pakket' aan te bieden. Hierin
zitten verschillende elementen: bewustzijnsverhoging,
spaargeldmobilisatie, kredieten, advisering en training. In het Trust
beleidsplan van 1996 wordt benadrukt dat `empowerment alleen kan
slagen als de essentiële ingrediënten aanwezig zijn in het
pakket dat de Trust aanbiedt'
en als klanten met al deze elementen bereikt worden. Diensten worden
bovendien op zo'n manier aangeboden dat de doelgroep er optimaal van
kan profiteren. Klantvriendelijk en klantgericht werken staan daarom
hoog in het vaandel.
In het kader van een reorganisatie binnen de Trust is
de
samenstelling van het pakket recentelijk veranderd: activiteiten met
betrekking tot trainingen en bedrijfsadvisering zijn nu zo goed als
stopgezet. De Trust concentreert zich zoveel mogelijk op de
financiële
diensten. Kredietverlening en terugbetaling zijn de belangrijkste
activiteiten geworden. De mobilisatie van spaargeld is een
aandachtspunt voor de toekomst. Advisering over het runnen van een
bedrijfje vindt alleen nog plaats wanneer het gerelateerd is aan het
verstrekken van leningen. Training is teruggebracht tot het
voorbereiden van klanten en groepen op een lening. Daarbij wordt
aandacht besteed aan eenvoudig boekhouden en de wijze waarop een lening
terugbetaald moet worden. Later zal ik aangeven waarom deze visie is
veranderd.
De Trust richt zich op Ugandese vrouwen en onderscheidt
binnen de
doelgroep drie categorieën: de overlevingscategorie, de
microcategorie
en de categorie van kleinschalige ondernemers. Onder de
overlevingscategorie vallen vrouwen wiens behoefte aan krediet onder de
vijfhonderd (Amerikaanse) dollar ligt. Deze vrouwen ondernemen op
onregelmatige en parttime basis zeer kleine activiteiten als de
produktie en verkoop van handwerk of de wederverkoop van
fabrieksgoederen. In de categorie van micro-ondernemers zitten vrouwen
die een lening nodig hebben variërend tussen vijfhonderd en
duizend
dollar. Hierbij valt te denken aan vrouwen die een klein restaurant of
een marktkraam hebben, maar ook aan activiteiten als bierbrouwen of
bakstenen maken. Deze eerste twee categorieën samen vormen een
groep
vrouwen voor wie krediet een essentieel middel is voor economische empowerment.
Voor de derde categorie van kleinschalige vrouwelijke ondernemers die
al in hogere inkomensgroepen vallen, is krediet slechts
één manier om
de ondernemingen te financieren. De bedrijfjes van deze vrouwen, zoals
bijvoorbeeld restaurants, winkels of naaiateliers, opereren al op een
grotere schaal. Deze ondernemingen zijn vaak meer gericht op het maken
van winst, die of gespaard of opnieuw geïnvesteerd wordt. Vrouwen
in
deze categorie vragen om leningen tussen de duizend en tienduizend
dollar. In de praktijk worden er recentelijk nauwelijks leningen
uitgezet groter dan drieduizend dollar.
Spaarrekeningen en leningen zijn toegankelijk voor
zowel individuen
als groepen. Een spaarrekening kan verschillende vormen aannemen: een
individuele rekening, een gezamenlijke rekening voor een vrouw met haar
echtgenoot of een groepsrekening. Mannen kunnen geen individuele
rekening openen, maar wel meedoen aan een gezamenlijke of een
groepsrekening. In de eerste jaren werden leningen alleen uitgegeven
aan individuen. Nadat bleek dat veel kredietnemers tot de middenklasse
behoren, is een groepsbenadering ontwikkeld. Met de groepsbenadering
hoopt de Trust vrouwen uit de lagere inkomensgroepen te bereiken.
Om voor een lening in aanmerking te komen moeten de
kredietnemers,
ongeacht of ze een individuele of groepslening aanvragen, eerst over
een periode van zes maanden sparen. Hiermee kunnen ze aantonen dat ze
op regelmatige basis geld opzij kunnen zetten en kredietwaardig zijn.
Bovendien moeten ze dertig procent van het gewenste leenbedrag op hun
spaarrekening hebben staan om voor een lening in aanmerking te komen.
Over individuele leningen wordt een rente percentage van dertig procent
op jaarbasis gerekend. Voor groepsleningen is de rente 27 procent.
Wanneer een lening niet op tijd wordt terugbetaald, moet een boete
betaald worden van drie procent over het achterstallige deel.
Wensen van de doelgroep
De Trust is trots op haar klantgerichtheid. Daarom wilde
ik
inzicht krijgen in de levens van de klanten en met name hun mening over
de diensten van de Trust. Ik heb de klanten gevraagd hoe ze over vier
diensten van de Trust dachten: sparen, training, bedrijfsadvisering en
kredieten. Over het algemeen waren de klanten erg tevreden met de Trust
en waren ze blij dat ze een rekening hadden kunnen openen of een lening
hadden gekregen. Het bleek dat de interesse van de meeste klanten
hebben vooral uitging naar kredieten. Sparen is ook wel
belangrijk, om in periodes van nood op terug te kunnen vallen. Maar, in
de woorden van een stafmedewerker: `loans are the major talk of the
day'.
Veel klanten sparen om zo in aanmerking te komen voor een lening.
Slechts enkele klanten sparen zonder een lening voor ogen te hebben.
Veel vrouwen hadden graag meer training willen krijgen. Ze
waren vooral geïnteresseerd in bedrijfsmanagement, boekhouden en
de
wijze waarop je met geld om moet gaan, een rekening moet beheren en kan
sparen. Advisering over het runnen van een bedrijfje was voor
hen dan ook erg belangrijk.
De reacties van de klanten met betrekking tot kredieten
gaan
voornamelijk over de aanvraag en de afbetalingen. Een aantal klanten
gaf aan dat de wachttijd voor het werkelijk aanvragen van een lening
erg lang was. Bovendien kon het nog eens een tijd duren voordat een
beslissing over de aanvraag werd genomen. Dit was vooral een probleem
voor vrouwen die seizoensgebonden activiteiten ondernamen, omdat het
seizoen alweer voorbij kon zijn voordat ze een lening kregen. Een ander
probleem met betrekking tot de aanvraag waren de hoge kosten die ze
moesten maken om een lening te kunnen openen. Potentiële
(individuele)
leners moeten namelijk eerst een rekening openen wat 12,5 dollar kost.
Vervolgens moet op deze rekening een minimumbedrag van tien dollar
staan. Voor het aanvragen van de lening zelf betalen klanten 27,5
dollar plus vier procent van het bedrag dat wordt geleend. Tenslotte
moet er op de spaarrekening een bedrag staan dat dertig procent van de
omvang van de lening uitmaakt, wat zeker voor arme vrouwen behoorlijk
grote bedragen zijn. Dit spaargeld kunnen de vrouwen weer vrij opnemen
en besteden nadat de lening terugbetaald is, maar zolang dat niet het
geval is, moet de dertig procent op de rekening blijven staan. Hierover
bleken overigens onder de klanten nogal wat misverstanden te bestaan:
sommige vrouwen dachten dat ze het bedrag in één keer
moesten komen
storten of dat ze het geld niet meer terug konden krijgen. Alhoewel dat
niet de bedoeling van de Trust was, bleken klanten in de praktijk
regelmatig het bedrag van die dertig procent van de lening zelf te
halen en op de rekening te storten. Dan kunnen ze dus nog maar zeventig
procent van de lening direct gebruiken, terwijl ze wel binnen drie
maanden honderd procent (plus rente) moeten terugbetalen. Kortom, stel
dat een vrouw een lening wil ter waarde van 350 dollar, dan heeft ze
daarvoor een bedrag van 159 dollar nodig; dat is bijna de helft van wat
ze wil lenen.
Daarnaast hebben klanten vaak moeite met de hoge rente.
Ze zijn van
mening dat ze daardoor nauwelijks meer winst kunnen maken met het
geleende geld. Vrouwen komen juist naar de Trust komen omdat ze dat
geld zelf niet hebben. Dat geldt zeker voor vrouwen in Uganda,
één van
de armste landen in de wereld met een geschat Bruto Nationaal Product
(BNP) per hoofd van de bevolking van 240 dollar. De helft van de
bevolking leeft van minder dan een dollar per dag.
Ook de
procedures over het afbetalen van de leningen werden bekritiseerd. Een
belangrijk en veelgenoemd probleem was de korte duur van de
leenperiode. Leningen moeten in bijna alle gevallen binnen drie, soms
vier maanden terugbetaald worden. De maandelijkse aflossingen zijn
daardoor vrij hoog; bij een kortere leenperiode zouden ze zijn. Veel
klanten vinden ook het gebrek aan een grace period
problematisch. Bij veel activiteiten die worden ondernomen, zoals
bijvoorbeeld kippen houden maar ook de verkoop van zelfgemaakte
kleding, duurt het een tijdje voordat gemaakte investeringen werkelijk
geld opbrengen. Toch moet er al met de afbetalingen begonnen worden
voordat er aan de investering zelf verdiend wordt. Het opstarten van
een nieuwe onderneming wordt zo erg moeilijk gemaakt.
Kortom, voor vrouwen in de doelgroep waren de
procedures te lang,
te langzaam en te duur en moeten leningen te snel afbetaald worden.
Bovendien is er meer behoefte aan training. Hierdoor kunnen de vrouwen
niet echt van de leningen profiteren, terwijl dit vanuit het streven
naar empowerment wel belangrijk is.
Financiële autonomie
De tweede pijler voor beleid voor microkredietverlening
is
financiële autonomie. Dit verwijst naar het doel van de Trust en
van
andere financiële instellingen om diensten op een efficiënte
en
effectieve manier te verstrekken, dus zonder verlies te lijden. De
Trust probeert de kosten die ze maakt voor het verstrekken van haar
diensten te dekken door uit diezelfde activiteiten een inkomen te
verdienen. Financiële autonomie van de instelling is om drie
redenen
van groot belang. Ten eerste is een organisatie dan onafhankelijk van
externe donoren en kan ze zelfstandig haar beleid bepalen. Ze kan haar
eigen keuzen maken en wordt niet beïnvloed door (de modegrillen
in) de
donorwereld. Bovendien, en dit hangt sterk samen met het eerste punt,
kan met financiële autonomie het bestaan van de instelling op
lange
termijn veilig worden gesteld. De deuren hoeven dan niet gesloten te
worden als donoren besluiten financiering stop te zetten. Een langdurig
bestaan van een microkredietinstelling is belangrijk, omdat de
doelgroepen weinig baat hebben bij een organisatie die na een paar jaar
weer verdwenen is. Het verzekeren van duurzame toegang tot kredieten en
spaarfaciliteiten is van groot belang voor de kansarmen die men wil
ondersteunen. Ten derde is een gezonde financiële situatie een
goede
basis voor het aantrekken van andere financiering op de
commerciële
markt. Met meer financiering kan aan een grotere groep mensen kredieten
verstrekt worden. Een groot bestand aan kredietnemers maakt het weer
mogelijk op een kostendekkende manier te werken.
Om op een financieel zelfvoorzienende wijze te kunnen
opereren,
moet een instelling zorgen voor een goede leningenportfolio en een
goede balans tussen inkomsten en onkosten. Een goede kwaliteit van de
leningenportfolio is belangrijk; een kredietverlener kan niet
kostendekkend functioneren als een groot deel van de uitgezette
kredieten niet terugkomt. Dus moet de kredietverlener ervoor zorgen dat
hij geld uitleent aan mensen die het kunnen en willen terugbetalen en
moet die terugbetaling gestimuleerd worden.
Hoe kan bepaald worden of mensen kredietwaardig zijn?
Dat kan door
onderpand te vragen, een karakteranalyse uit te voeren of door met
garantiestellingen te werken. Het eisen van een onderpand is een veel
gebruikte procedure, maar wordt in de discussies over microkredieten
makkelijk veroordeeld. `Het lijkt te snel vergeten dat alle
investeringsprojecten risico's lopen, en dat er geen reden is waarom
degene die geld uitleent dit risico moet dragen'. Wanneer een lener
onderpand moet verschaffen, wordt zij direct gedwongen in te schatten
in hoeverre de investering succesvol zal zijn. De eis dat er dertig
procent van de omvang van de lening in spaargeld op de rekening moet
staan, heeft wat dat betreft wel iets weg van een onderpand. De
financiële dekking hiervan is echter gering: als de lener niets
terugbetaalt, is zeventig procent van de lening ongedekt.
Een andere optie om de kredietwaardigheid van een
potentiële klant
te bepalen, is het verzamelen van informatie op basis waarvan de kans
op wanbetaling beoordeeld wordt. Bij deze karakter-analyse draait het
onder andere om gesprekken met de klant, bezoeken aan de werkplaats en
het inzien van de boekhouding, als deze aanwezig is. Dit is een dure en
tijdrovende methode, die de periodes voor aanvraag van een lening kan
verlengen. Een derde mogelijkheid zijn garantiestellingen. Daarbij moet
een potentiële kredietnemer één of meer mensen
vinden die voor haar of
hem garant willen staan. De garantiesteller moet verklaren aan de
afbetalingen te voldoen wanneer de kredietnemer dat zelf niet doet.
Uitgangspunt hierbij is dat deze mensen niet garant zullen staan voor
iemand die niet kredietwaardig en betrouwbaar is.
Onderpand en garantiestellingen leggen ook druk op de
kredietnemer
om terug te betalen. Het lastige in microkredietverlening is dat arme
mensen vaak niet iets bezitten wat als onderpand kan dienen. Aan de
andere kant bezit bijna iedere klant wel iets: een fiets, koelkast,
naaimachine, een mooie jurk of gereedschappen. Alhoewel dit onvoldoende
financiële dekking biedt, gaat er wel een sterke prikkeling
vanuit: de
lener wil deze bezittingen waarschijnlijk niet kwijt raken. Door deze
bezittingen als onderpand te vragen, kunnen kredietnemers gemotiveerd
worden om op tijd terug te betalen. Een andere manier om druk uit te
oefenen is te vragen naar verslagen over de voortgang van de
investering en regelmatig het bedrijf te bezoeken. Groepen kunnen ook
een belangrijke rol spelen door onderling druk uit te oefenen. De
verschillende leden staan garant voor elkaar en er wordt vanuit gegaan
dat ze elkaar aanspreken (en ondersteunen) bij de afbetalingen. Ik kom
later nog op de groepsbenadering terug.
Een tweede belangrijk element voor financiële
autonomie is een
goede balans tussen kosten en inkomen: de onkosten moeten laag blijven
en het inkomen moet groot genoeg zijn om deze onkosten te dekken.
Kredietverlening kost mensen, tijd en geld. Deze kosten beslaan de
hierboven beschreven maatregelen, administratieve kosten, het dekken en
opvangen van het risico van wanbetaling, salarissen voor personeel,
huisvestingskosten, transportkosten, etcetera. Dit moet op de
één of
andere manier gefinancierd worden. Daarom is het belangrijk voor een
financiële instelling dat ze een inkomen verdient uit het verlenen
van
haar diensten. Dit inkomen wordt verdiend uit bijvoorbeeld rente en
andere honoraria. Voor microkredietinstellingen is het moeilijk een
balans te vinden tussen onkosten en inkomen. Het is ook niet voor niks
dat commerciële banken niet lenen aan kleine ondernemers: het
uitzetten
van kleine leningen is erg duur. Het uitlenen van tienduizend dollar
aan één persoon is veel goedkoper dan het uitlenen van
honderd dollar
aan honderd personen. Gelukkig blijkt het nu steeds meer mogelijk voor
armen en vrouwen toegang te krijgen tot banken door nieuwe, creatieve
procedures, maar makkelijk is het absoluut niet. Belangrijk is wel dat
een groot bereik wordt gerealiseerd: er moeten zeer veel leningen aan
zeer veel mensen worden uitgezet.
Kortom, financiële autonomie vraagt om een goede
portfolio met een
laag risico, hoge terugbetalingen, lage onkosten en voldoende inkomen.
In het volgende deel zal ik laten zien hoe dit leidt tot knelpunten met
betrekking tot empowerment in het beleid van de Trust.
Knelpunten
Uit gesprekken met stafleden van de Trust kwam naar
voren dat de
behoefte aan financiële autonomie botst met het klantgericht
werken.
Beleids- en procedureveranderingen die beter aansluiten bij de wensen
en behoeften van de vrouwen uit de doelgroep botsen met het streven
naar autonomie.
De lange periode voor het aanvragen van een lening,
waar de klanten
problemen mee hadden, werd deels verklaard door het gebrek aan fondsen.
Daarnaast bleek dat deze periode vaak ook met opzet werd gerekt om de
vrouwen aan te moedigen te sparen. Bovendien kon de Trust dan zien of
de klanten wel serieus waren en of groepen samenhangend en stabiel
waren. Stafleden gaven ook aan dat de aanvraagperiode lang kon duren
omdat het voorbereiden van de klanten veel tijd kan vergen wanneer het
niveau en de capaciteiten van de klanten niet zo hoog zijn. Het bij
elkaar sparen van de vereiste dertig procent spaargeld kon ook enige
tijd in beslag nemen. Het inschatten en beoordelen van de
kredietwaardigheid van potentiële is erg belangrijk, juist omdat
de
Trust in de meeste gevallen geen onderpand vraagt. Het geld moet immers
wel terugkomen. Deze procedures vergen echter wel veel tijd en geld en
moeten ook op de één of andere manier bekostigd worden.
De staf beseft dat de honoraria die betaald moeten
worden hoog
zijn, maar benadrukt dat deze erg belangrijk voor de Trust zijn. De
operationele kosten van filialen worden namelijk gefinancierd met onder
andere de lidmaatschapsbijdrage. Het lidmaatschap hoeft overigens maar
één keer betaald te worden, en niet bij elke lening. De
vier procent
moet wel voor iedere lening betaald worden. De helft hiervan wordt door
de filialen zelf gebruikt voor het dekken van de onkosten. De
resterende twee procent wordt gestort in het Trust Development Fund.
Deze inkomsten zijn helaas onvoldoende om de onkosten te dekken.
De noodzaak tot financiële autonomie beperkt ook
de mogelijkheden
om de terugbetalingsperiode te verlengen. Het is van groot belang dat
het geld snel circuleert, zodat het zo vaak mogelijk uitgeleend kan
worden. Bovendien verdient de Trust iedere keer dat het geld opnieuw
uitgeleend wordt, een inkomen uit het vier procent -honorarium en de
aanvraag. De leenperiode kan daarom niet verlengd worden naar zes
maanden of langer. Ook de grace period is in dit verband een
heikel punt. Omdat de leenperiodes zo kort mogelijk zijn, is een maand
uitstel van betaling al te veel. Opnieuw blijkt het moeilijk op de
behoeften van juist de armere vrouwen die een bedrijfje of project op
willen starten, in te gaan. Er moet al een lopend project (met
inkomsten) aanwezig zijn, willen vrouwen aan de
terugbetalingsverplichtingen kunnen voldoen.
Vergelijkbare knelpunten zijn ook te zien met
betrekking tot
trainingen. Alhoewel klanten aangeven belangstelling te hebben voor
verschillende trainingen kan de Trust daar nu niet in voorzien. Het
belang van trainingen wordt wel erkend. In haar Corporate Plan 1996
benadrukt de Trust nog het belang van het empowerment pakket,
bestaande uit bewustzijnsverhoging, spaargeldmobilisatie, kredieten en
training. Maar het blijkt een te kostbare aangelegenheid dit pakket aan
te bieden. Omdat de Trust de kosten zo laag mogelijk wil houden, blijft
er weinig (financiële) ruimte over voor training. Er wordt wel
geopperd
dat de trainingscomponent in de toekomst weer verder uitgebreid kan
worden, maar dan als apart en zelfstandig onderdeel. Momenteel is het
kiezen tussen of het hele empowerment pakket, of de
financiële
autonomie. Het laatste is doorslaggevend en vraagt om een zo klein
mogelijke staf die een maximale output bewerkstelligt.
Procedures en maatregelen die financiële autonomie
bevorderen zijn tegenstrijdig met maatregelen die de empowerment
van de doelgroep mogelijk maken. Deze knelpunten zijn samengevat in
onderstaande tabel.
Procedures
en maatregelen
|
Empowerment
van de
doelgroep
|
Financiële
autonomie
|
aanvraagperiode
voor lening
|
zo kort
mogelijk
|
selectie
heeft tijd nodig
|
honoraria
voor lening (aanvraag en verwerking)
|
zo laag
mogelijk
|
inkomsten
nodig
|
eis van
dertig procent spaargeld
|
te hoog
|
nodig voor
dekking en selectie
|
afbetalingsperiode
|
- niet te
kort
- behoefte
aan een grace period
|
niet te lang
|
rente
|
niet te hoog
|
voldoende
hoog (minimaal op marktniveau)
|
trainingen
en advisering
|
grote
behoefte
|
te kostbaar
|
De groepsbenadering
De Trust hanteert tegenwoordig net als veel andere
microkredietinstellingen naast de individuele benadering een
groepsbenadering voor zowel sparen als kredieten. Waarom? Door het
streven naar financiële autonomie concentreert de Trust zich nu op
vrouwen die snel een lening kunnen krijgen: vrouwen die weinig training
nodig hebben, al een tijdje ervaring hebben in het runnen van een
bedrijf(je) en al bepaalde inkomsten hebben. Dat zijn dus niet de
vrouwen uit de laagste inkomensgroepen. Vanuit financieel opzicht
blijkt het (nu) niet haalbaar deze armste vrouwen kredieten aan te
bieden. De recent opgezette groepsbenadering lijkt hierbij een
tussenweg te vormen.
De Trust heeft de groepsbenadering opgezet om grotere
groepen
mensen te bereiken: met name de lagere inkomens in de overlevings- en
microcategorie van haar doelgroep. Leden van groepen hebben afgezien
van de dertig procent spaargeld geen onderpand nodig: zij staan
namelijk voor elkaar garant. De groepsbenadering is ook met het oog op
kostenverlaging ontwikkeld, aangezien een aantal taken van de
instelling naar de groepen overgeheveld wordt. Groepen worden namelijk
geacht de karakteranalyse zelf uit te voeren. Er wordt ook van
uitgegaan dat groepsleden druk op elkaar uitoefenen om de leningen op
tijd terug te betalen. Groepsleden houden diegene die een lening hebben
ontvangen in de gaten: wordt de lening succesvol geïnvesteerd en
hoe
verloopt de terugbetaling? De groepsbenadering is eveneens goedkoper
omdat de rekening en eventuele leencontracten op naam van de groep
staan. Dat niet ieder lid een aparte rekening en een apart contract
heeft, scheelt een heleboel papierwerk. Tenslotte nemen groepen een
deel van de administratie op zich. Zij moeten zelf bijhouden hoeveel de
afzonderlijke leden gespaard hebben op de gezamenlijke rekening en
hoeveel ze van hun lening hebben afbetaald. De Trust registreert
dergelijke zaken alleen voor de groep als geheel.
Met benadering zijn echter een aantal problemen
gemoeid. Op de
eerste plaats blijken de kosten ook voor groepen hoog te zijn:
lidmaatschapsgeld aan de Trust is nl. twintig dollar en op een
groepsrekening moet minimaal vijftig dollar staan (vergeleken met
respectievelijk vijf en tien dollar voor individuele klanten). Zeker
voor kleine groepen kunnen de bijdragen per lid dan behoorlijk hoog
zijn. Dus ook met de groepsbenadering blijkt het moeilijk de
allerarmsten te bereiken. Bovendien wordt ervan uitgegaan dat alle arme
vrouwen graag in een groep zitten en samenwerken. Het groepsgevoel
wordt inderdaad gewaardeerd: er kunnen ervaringen uitgewisseld worden
en de leden kunnen elkaar steunen. Maar niet iedere arme vrouw werkt
graag in een groep.
Op de derde plaats levert de veronderstelde onderlinge
drukuitoefening in de praktijk problemen op. In het huidige beleid
wordt de groep in drie (of meer) subgroepjes gesplitst. De eerste
lening wordt aan het eerste subgroepje gegeven. Wanneer deze leden ruim
de helft hebben afbetaald, krijgt een tweede subgroepje een lening.
Wanneer de leden uit het eerste subgroepje hebben afbetaald, krijgt ook
het laatste subgroepje een lening. Op deze manier hebben nooit alle
leden van een groep tegelijk een lening. Er wordt vanuit gegaan dat de
leden die geen lening hebben, druk uitoefenen op de andere leden om de
lening zo snel mogelijk terug te betalen, zodat ze zelf ook een lening
krijgen. In de praktijk voelen groepsleden die nog geen lening hebben,
zich vaak niet verantwoordelijk voor de terugbetaling en spreken ze
elkaar er dus niet op aan. Groepsleden geven aan dat het beter is om
alle leden tegelijk een lening te geven. De druk om op tijd terug te
betalen kan dan gebaseerd worden op de mogelijkheden voor een volgende
lening: de gehele groep kan pas een nieuwe lening krijgen als de vorige
lening is terugbetaald. Het bewerkstelligen van onderlinge druk is
kortom een moeilijkere aangelegenheid dan vaak gedacht wordt. Vaak
worden leningen nu ook al tussen alle leden verdeeld, zonder dat de
Trust dat weet.
Op de vierde plaats is de overheveling van allerlei
taken op zich
erg problematisch. Ten eerste geeft de Trust teveel
verantwoordelijkheden uit handen. Karakteranalyse, financiële
administratie en druk tot terugbetaling zijn essentiële onderdelen
van
haar beleid en worden overgelaten aan de groepen. Ze weet dus niet
precies hoeveel ze aan wie heeft uitgeleend en ze beoordeelt zelf niet
of iedere lener wel betrouwbaar en kredietwaardig is. Deze overheveling
van taken is dan behoorlijk riskant. Bovendien krijgen bestuursleden
daarbij erg grote verantwoordelijkheden opgelegd, die ze niet altijd
even goed aankunnen. Er wordt aangenomen dat er binnen groepen een hoge
graad van organisatievermogen aanwezig is, maar dat is lang niet altijd
het geval. Overheveling leidt dan tot overbelasting van de groepen en
de bestuursleden.
De groepsbenadering biedt de mogelijkheid lagere
inkomensgroepen te
bereiken op een goedkopere manier. Vrouwen uit de overlevings- en
microcategorie worden in de praktijk inderdaad makkelijker bereikt met
de groepsbenadering. Toch kleven er nadelen aan deze benadering,
waarvan de overheveling van essentiële taken wel de belangrijkste
is.
Vanuit financieel oogpunt is het moeilijk te accepteren dat de selectie
van potentiële leners en de administratie niet door de instelling
zelf
worden uitgevoerd.
Conclusies
In dit artikel laat ik zien hoe empowerment
doelstellingen en het streven naar financiële autonomie
conflicterende
eisen stellen aan een instelling die microkredieten verleent. Dit
spanningsveld komt vaak niet aan het licht in discussies over
microkredieten.
Wanneer het een microkredietinstelling lukt op
financieel vlak
zelfstandig te functioneren, gaan motto's `krediet is geen hulp' en `the
poor are bankable'
op. Helaas slagen weinigen erin dit te realiseren, waaronder ook de
beroemde Grameen Bank (zie box). In de praktijk financieren veel
microkredietinstellingen hun activiteiten (deels) met behulp van giften
of zachte leningen. Als een instelling niet financieel autonoom werkt,
met andere woorden als op iedere uitgeleende gulden geld bijgelegd moet
worden, is de kredietverlening wel een vorm van hulp. Omdat veel
microkredietinstellingen opgekomen zijn vanuit het ontwikkelings- en empowerment-perspectief,
lijkt financiële autonomie soms een vies woord. Ze hoeven
inderdaad
geen winst te maken, maar zoals al eerder gezegd, is het verdienen van
een inkomen essentieel. Juist om duurzame impact op kansarmen te
verwezenlijken en om duurzame toegang tot financiële diensten te
bewerkstelligen, is de opbouw van financieel autonome
microkredietinstellingen in de samenleving van groot belang.
Aan de andere kant werken maatregelen die
financiële autonomie
moeten verwezenlijken drempelverhogend. Met andere woorden, niet alle `poor
are bankable'.
Veel kleine ondernemers, kleine boeren, jongeren, vrouwen, ouderen,
etcetera blijken inderdaad kredietwaardig en in staat een lening te
investeren en terug te betalen. De term `bankable' slaat echter
niet alleen op de kredietwaardigheid van potentiële kredietnemers,
maar
ook op de mogelijkheden kansarmen op een kostendekkende manier toegang
te geven tot financiële diensten. Voor de meest kansarmen kunnen
de
kosten toch nog te hoog zijn. De groepsbenadering biedt daar creatieve
mogelijkheden, maar is niet ideaal en heeft zijn eigen problemen.
Daarnaast is schuld '(..) geen effectief middel om de meeste arme
mensen te helpen hun economische situatie te verbeteren (...) In de
meeste gevallen is het gebrek aan formele leningen niet het meest
drukkende probleem voor deze individuen'.
Kredieten kunnen
fungeren als katalysator voor uitbreiding van een bedrijf(je) en het
verhogen van het inkomen. Maar vaak zijn voor kansarmen ook nog andere
problemen, gebreken en structurele omstandigheden van invloed op hun
armoede, en dit geldt zeker voor vrouwen. Hierbij valt onder andere te
denken aan gebrekkige informatie, slechte inputs, slecht transport,
beperkte afzetmogelijkheden en benadeling van vrouwen. Voor de
allerarmsten zijn andere strategieën dan kredietverlening
misschien een
betere oplossing. In dit licht is het volgende citaat ook interessant: `Krediet
is slechts een aardigere manier om schuld te zeggen. Krediet is schuld:
het verschil is alleen of je vanuit degene die uitleent of leent kijkt.
Als `krediet' steeds wanneer het verschijnt in projectdocumenten, wordt
vervangen door `schuld', krijg je een heel ander beeld: `De
belangrijkste belemmering voor de landbouw is gebrek aan schuld' (...)
`in het eerste projectjaar zullen 2.500 boeren voorzien worden van
schuld' (...)'.
Door al deze overwegingen verloor het
`nieuwe recept voor ontwikkeling en armoedebestrijding' voor mij een
deel van zijn glans. Het leek eerlijk gezegd ook wel té
rooskleurig.
Niet alle problemen kunnen met de verlening van microkredieten worden
opgelost. Bovendien is het ontwikkelen van kostendekkende procedures
voor het uitgeven van microkredieten en het in stand houden van een
financieel gezonde instelling een gecompliceerde taak die veel
creativiteit vereist. Een uitdaging die zeker de moeite waard is om aan
te gaan.
Fases van financiële autonomie voor
kredietinstellingen
Financiële autonomie verwijst naar de
capaciteit van instituties om onafhankelijk te zijn van input van
regeringen, internationale donoren of liefdadigheidsinstellingen. Het
inkomen dat de instelling verdient aan het verstrekken van kredieten en
andere financiële diensten moet zowel de niet-financiële
operationele
kosten als de financiële kosten dekken. Onder operationele kosten
vallen bijvoorbeeld salarissen, administratiekosten, de waardedaling
van onroerende goederen en de verliezen van niet-terugbetaalde
leningen. Financiële kosten omvatten de kosten voor het op waarde
houden van de portfolio. In een rapport van USAID worden drie niveaus
van financiële autonomie onderscheiden.
Op het eerste niveau zitten instellingen die zwaar
gesubsidieerd
worden. Het inkomen is onvoldoende om zowel de operationele als de
financiële kosten te dekken. Zonder injecties van extern kapitaal
eten
dergelijke organisaties hun kapitaal snel op. Er is dus een continue
behoefte aan giften en zachte leningen. Veel microkredietorganisaties
werken op dit niveau, bijvoorbeeld de Bankin Raya Karara (BRK) uit
Niger.
De organisaties op het tweede niveau zijn operationeel
efficiënt.
De operationele kosten worden gedekt door de verdiende inkomsten, maar
ze zijn nog niet volledig autonoom. Er is grote verscheidenheid tussen
de instellingen op dit niveau. Sommige instellingen werven fondsen
tegen rente die nog net onder de marktrente zit, andere hebben voor
slechts nog een heel klein deel subsidies nodig. Onder andere de
Grameen Bank, FINCA/Costa Rica (Fundación Integral Campesia) en
K-REP
(Kenya Rural Enterprise Programme) vallen onder deze categorie.
Het derde niveau omvat instellingen die volledig
autonoom
zijn: er zijn geen subsidies nodig en fondsen worden tegen
commerciële
tarieven geworven. Tot deze categorie behoren BancoSol uit Bolivia
(Banco Solidário), CorpoSol in Colombia, het BKD-netwerk (Badan
Kredit
Desa) en het LPD-systeem (Lembagan Perkreditan Desas), beide uit
Indonesië.
|
Literatuur
Adams, D.W. en J. D. Von Pischke, Micro-enterprise
credit programs: déjà vu, in: F.J.A. Bouman en O. Hospes
(eds.), Financial landscapes reconstructed: the fine art of mapping
development. Boulder, Colorado, Oxford, Westview Press, 1994.
F.J.A. Bouman, Informal rural finance: an Aladdin’s lamp
of information, in: F.J.A. Bouman en O. Hospes (eds.), Financial
landscapes reconstructed: the fine art of mapping development,
Boulder, Colorado, Oxford, Westview Press, 1994.
Christen, P.C., E. Rhyne, R.C. Vogel & Mc Kean,
Maximizing the outreach of microenterprise finance: an analysis of
succesful microfinance programs, USAID
Program and Operations Assessment Report No. 10. Washington: USAID
Centre for Development Information and Evaluation, 1995.
Mariël Mensink, Women and Finance in Uganda;
low-income women: respected business partners, Den Haag, SNV, 1995.
Ross H. McLeod, The financial evolution of small
businesses in Indonesia, in: D.W. Adams en D.A. Fitchett (eds.), Informal
finance in low-income countries, Boulder, Westview Press, 1992.
Shipton, Parker, The rope and the box: groups savings in
the Gambia, in: D.W. Adams & D.A. Fitchett (eds.), Informal
finance in low-income countries, Boulder, Westview Press, 1992.
Sterren, Marc van der, en Jolke Oppewal, Krediet is geen
hulp, maar het helpt wel: Kleine leningen in opmars. In: Internationale
Samenwerking, 12 (5), 1997.
UWFCT, Uganda Women's Finance and Credit Trust Ltd.
Corporate Plan 1995-1998, Kampala, 1996a.
UWFCT, Uganda Women's Finance and Credit Trust Ltd
Budget 1996-1997, Kampala, 1996b.
World Development Report 1997; the state in a
changing world, New York, Oxford Press, p. 214
Updated on March 27, 1998
Developer's Note: These pages were developed for use on
the Netscape
browser. Please address comments to Jacques
van Laar, Information Programme, ECDPM
|