ARTICAINE HYDROCHLORIDE
Ultracaine Septanest Citocain Primacaine
Septocaine Ubistesine  Alphacaine Citocartin

MARTHE BÖSSCHER

In mijn praktijk natuurgeneeskunde begonnnen zich een paar jaar
geleden vreemde verschijnselen voor te doen bij sommige patienten.
Clienten die tot dan toe langzaam maar zeker beter werden
vertoonden plotseling een ernstig vergiftigingsbeeld. Een volledig
aangetast zenuwstelsel en immuunsysteem, hoge koorts, algehele
malaise, maagdarmklachten, hoofdpijn, astmatische en epileptische
aanvallen, dit alles met duistere oorzaak. Plotseling werd duide-
lijk dat ze een ding gemeen hadden, ze waren allemaal vlak daar-
voor naar de tandarts geweest.

Bij nadere inventarisatie bleek iedereen een of meerdere lokale
verdovingen te hebben gehad met articiane hydrochloride, merknaam
ultracain of septanest. Via electroacupunctuur was de schadelijke
werking duidelijk aan te tonen.
Het middel geeft een Zeiger Abfall op een aantal meridianen.
Omdat steeds meer mensen er achter komen dat hun chronische
klachten berusten op een amalgaam c.q. kwikvergiftiging gaan ook
steeds meer mensen hun oude kwikvullingen inruilen voor wat an-
ders, met alle gevolgen van dien.
Er is een ware epidemie ontstaanvan articaine beschadigden. Op-
vallend is hierbij de extreme intolerantie van conserveermidde-
len en landbouwgif, therapieresistente prostaantaandoeningen
bij mannen, borstaandoeningen bij vrouwen en wortel- en botontste-
kingen bij de nieuwe vullingen.
Hoe kan het zo zijn dat tandartsen niet weten wat voor bijwer-
kingen hun lokale anaesthetica hebben?
Daar zijn een aantal redenen voor. Om te beginnen leert
hij(/zij) het niet in zijn opleiding. Niet wat voor bijwerking
een middel heeft en niet welke stof er in zijn ampulletje zit.
Zoals bleek toen ik onlangs een kaakchirurg hierover aansprak.
Deze gaf aan geen problemen te kennen of te verwachten want hij
werkte met ultracaine en geen articaine hydrochloride. Tsja,
what's in the name? Verder ziet de tandarts zijn patient vaak een
lange tijd niet na de behandeling. Als de patient na een aan-
tal maanden ernstig ziek wordt is nauwelijks de oorzaak te achter-
halen. Er zijn uiteindelijk legio oorzaken voor ernstige ziektes en
vaak is het plus plus plus.
Ook vindt geen enkele patient het leuk om als zwakkeling te boek te
staan of kinderachtig en meldt zijn onwelbevinden na afloop dus
liever niet. Voorlopig worden direkt optredende klachten als
duizelingen, misselijkheid etc. als psychisch beschouwd.
Gaan we op zoek naar gegevens over de werking en bijwerking van
articaine dan is daar wel degelijk het een en ander over bekend. Toen
twintig jaar geleden deze stof werd ontwikkeld, toen "Carticain"
kwam uit studies naar voren dat de anaesthetische werking ander-
half keer zo groot is als bij de tot dan toe gebruikte middelen,
maar ook dat het zoals bij al deze middelen een bloeddrukverla-
gend effekt heeft, een bloedvatverwijdend effekt op de hart
kransslagaderen en een verminderde funktie van de hartspier geeft.
Ook heeft articaine een spasmolytisch effekt op de gladde darm-
musculatuur. De onderzoeken zijn uitsluitend lokaal, in vitro,
gedurende een kort tijdsbestek op dieren uitgevoerd.. Hoewel er
ontegenzeggelijk overeenkomsten zijn tussen katachtigen, ratten
en mensen lijkt me dit toch weinig representatief voor de werking
bij mensen. Het farmakotherapeutisch compas is wat duide-
lijker. "Lokale anaesthetica beletten het ontstaan en/of de voort-
geleiding van zenuwimpulsen.
Zij werken op elk type zenuwcel en op de perifere zenuwvezels;
dit geldt zowel voor het willekeurige als het autonome en be-
treft zowel efferente motorische als afferente sensibele zenuwve-
zels. De functie van glad- en dwarsgestreept spierweefsel wordt
onafhankelijk van de innervatie eveneens belemmerd". En even ver-
der: "De mate waarin lokale anaesthetica niet alleen ter plaatse
werkzaam zijn maar ook elders in het lichaam en daar een nadelig ef-
fekt kunnen hebben hangt af van de werkzaamheid en de snelheid
van opname in het bloed in verhouding tot de snelheid van af-
braak. De bijwerkingen zijn voornamelijk tekenen van ontregeling
van orgaansystemen waarbij de zenuwgeleiding een rol speelt,
zoals het cardiovasculaire geleidingssysteem en het centrale ze-
nuwstelsel. Aandoeningen van hart, lever en nieren verhogen
de concentratie van lokale anaesthetica in het bloed en dus de
kans op complicaties".

MARTHE BÖSSCHER
electroacupuncturiste
Eerste Hugo de Grootstraat
25 hs 1052 KN Amsterdam
020 6881791

Hoofdpagina

Merknamen:
Ultracaine™ verkrijgbaar in Nederland, België, Duitsland en vele andere  landen
Septanest™ verkrijgbaar in Canada, Frankrijk, Spanje en vele andere landen
Citocain™ verkrijgbaar in Italië, Spanje, Rusland, Polen en vele andere landen
Primacaine™ verkrijgbaar in Italië, Spanje, Rusland, Japan en vele andere landen
Septocaine™ verkrijgbaar in USA, de Scandinavische landen en Rusland 
Ubistesine™ verkrijgbaar in Duitsland, Nederland, België en vele andere landen
Alphacaine™ verkrijgbaar in Bulgarije, Brazilië, Rusland, Frankrijk, Roemenië, Luxemburg, Duitsland en Tsjechië. 
Citocartin™ verkrijgbaar in Italie, Polen, Rusland en een aantal andere landen

Bijwerkingen:
Vermoeidheid en een algeheel gevoel van malaise (ziektegevoel)
Allergische reacties en voedsel intolerantie
Astmatische bronchitis
Blijvende tintelingen in vingers en tenen
Spieruitval aan armen en/of benen
Borst-, prostaat- of nierkanker
Vage klachten zonder herleidbare afwijkingen
Tremoren of spasmen
Deze bijwerkingen kunnen tevens veroorzaakt en versterkt  worden door kwik uit amalgaamvullingen

bron: de Bosscher Stichting
 
Het articaïne probleem... 
                   In het begin van de 90-er jaren werd mw M(arthe) Bosscher in haar
                   praktijk als electroacupuncturiste/natuurgeneeskundige geconfronteerd
                   met een relatief groot aantal cliënten bij wie de gezondheidsproblemen
                   voor een belangrijk deel waren toe te schrijven aan de toepassing van
                   amalgaamvullingen in het gebit. Door middel van
                   electroacupunctuurmetingen volgens Dr Voll (EAV) is dit op eenvoudige
                   wijze te constateren. Na het stellen van deze diagnose werd veelal aan
                   cliënten geadviseerd de amalgaamvullingen te laten vervangen door
                   materialen met een minder toxisch effect en daartoe contact op te nemen
                   met de behandelend tandarts. 

                   Tegelijkertijd werd er, naast de amalgaamvervanging, een homeopathisch
                   detoxificatieprogramma ingezet. Het doel van deze therapieën zijn
                   enerzijds de chronische intoxicatie door amalgaam met het verwijderen van
                   de vullingen stop te zetten, anderzijds door het detoxificatie programma
                   het reeds gestapelde amalgaam versneld uit het lichaam af te voeren.
                   Geruime tijd had mw Bosscher met dit tweesporenbeleid veel succes bij de
                   behandeling van met amalgaam belaste cliënten. 

                   In de loop van 1994 trad er echter een kentering in de therapieresultaten
                   op. Een deel van haar cliënten recidiveerden ogenschijnlijk, weken soms
                   maanden na succesvolle beëindiging van de eerder genoemde therapieën.
                   De symptomen bij deze mensen werden gekenmerkt door extreme
                   vermoeidheid, voedselintolerantie/-allergie en een algemeen gevoel van
                   malaise. Oorzaak onbekend. 

                   Ook EAV-metingen brachten geen uitkomst. Naast de terugkeer van reeds
                   lang klachtenvrije cliënten leek ook het positieve effect van
                   amalgaamrestauratie bij nieuwe cliënten minder of zelfs averechts te
                   werken, terwijl de therapie niet was gewijzigd. 

                   Inmiddels werd door mw Bosscher een onderzoek ingesteld naar de oorzaak
                   van het plotseling "falen" van haar jarenlang succesvolle therapie. Tijdens
                   dit onderzoek richtte de aandacht zich uiteindelijk op de materialen welke
                   gebruikt werden in het dentale traject. 

                   In april/mei 1995 werd duidelijk dat de groep recidiverenden waren
                   blootgesteld aan relatief hoge doses articaïne in een kort tijdbestek. Dit in
                   tegenstelling tot hen welke klachtenvrij bleven. Deze klachtenvrije groep
                   bleek niet te zijn behandeld met articaïne maar met een ander lokaal
                   anaestheticum. EAV-metingen bevestigden, bij de groep patiënten met
                   gezondheidsklachten, het vermoeden van articaïnestapeling. Nu de oorzaak
                   was ontdekt kon gestart worden met de ontwikkeling van een therapie.
                   Hierin is mw Bosscher, voor wat betreft recent aangedane cliënten,
                   succesvol. Bij cliënten welke langere tijd geleden zijn behandeld met
                   articaïne en dus lijden aan een chronische articaïnestapeling, ligt de zaak
                   echter moeilijker mede door de langdurige verstoring van zenuwfuncties,
                   waardoor veelal beschadigingen aan het centraal zenuwstelsel zijn
                   ontstaan. De oorzaak van deze vorm van neuro-intoxicatie ligt naar onze
                   mening in de toepassing van articaïne bij personen met
                   pseudocholinesterase deficiëntie (PChE dfc). Hierbij dient overigens te
                   worden opgemerkt dat articaïne sinds 12 juli 1995 is gecontraïndiceerd
                   voor deze aandoening. "Ultracain mag niet worden toegediend, tenzij er
                   strikte indicaties voor gebruik zijn, aan patiënten met een
                   cholinesterasedeficientie. Dit omdat de activiteit van Ultracain bij deze
                   patiënten verlengd kan worden en in sommige gevallen zelfs extreem
                   sterk zijn."

                   De hypothese welke zich met betrekking tot dit probleem heeft ontwikkeld
                   is de volgende: 

                   Volgens de bestaande literatuur (1) wordt de toegediende articaïne in
                   plasma onder invloed van het enzym pseudocholinesterase gehydrolyseerd
                   tot articaïnezuur, een onwerkzaam metaboliet (2), vervolgens wordt in de
                   lever het articaïnezuur (gedeeltelijk) geglucuronideerd tot
                   articaïneglucuronzuur waarna de molecule voldoende wateroplosbaar is om
                   te worden uitgescheiden door de nieren. Articaïne toegepast in cliënten
                   met PChE dfc. zal, naar wij menen, in het gunstigste geval voor een deel
                   worden gehydrolyseerd (afhankelijk van de mate van dfc.) en voor een
                   deel op alternatieve wijze worden omgezet. Hoe deze veronderstelde
                   alternatieve wijze van metabolisering exact tot stand komt is op dit
                   moment onderwerp van nader onderzoek. Er wordt echter verondersteld
                   dat bij onvoldoende omzetting van articaïne d.m.v. hydrolyse er een
                   metabolisering plaatsvindt in het lichaam welke zich in 2 richtingen kan
                   ontwikkelen. Aangetekend dient te worden dat de ene vorm van
                   metabolisering de andere niet uitsluit. 

                   Bij de eerste vorm gaat de articaïne zich na metabolisering gedragen als
                   een cholinesteraseremmer en kunnen zich effecten manifesteren die lijken
                   op de gevolgen van een vergiftiging door een type insecticide uit de
                   60-er/70-er jaren, waarbij de effecten op de cholinerge transmissie
                   kenmerkend zijn, hetgeen zich kan uiten in: paresthesieën, verlamming en
                   een verstoorde proprio-receptie. 

                   In de tweede vorm kan er oxidatie plaatsvinden op het stikstofatoom
                   waarbij een stikstofhydroxylamine zal ontstaan.(zie metabole route als
                   eindnotitie). Deze stof is een direct werkend mutageen en kan derhalve
                   zonder tussenkomst van enzymen een reactie aangaan met het DNA in de
                   cellen. Als zodanig kan het zich later profileren als een carcinogeen. Deze
                   vorm van metabolisering is wellicht (mede)verantwoordelijk voor het grote
                   aantal cliënten met kanker in de groeiende groep -bij de Bosscher Stichting
                   bekende articaïnegedupeerden. Deze vorm van chemische carcinogenese
                   manifesteert zich vooral in de nieren, prostaat en borsten. Gezaghebbende
                   wetenschappers hebben bevestigd dat dit een mogelijke verklaring zou
                   kunnen zijn voor de genoemde klachten. Nader onderzoek zal dit moeten
                   uitwijzen.

                   Omdat PChE dfc. een klinische meetwaarde is en geen objectieve
                   pathologie bezit zal het voor een behandelend tandarts/kaakchirurg
                   moeilijk, zo niet onmogelijk zijn, de doelgroep te herkennen. Wij zullen
                   proberen deze doelgroep nader te omschrijven. 

                   Welke groepen zijn er (potentieël) PChE-deficiënt? 

                   Allereerst een groep van ca. 4% mensen (3) van het kaukasisch ras. Deze
                   groep heeft geno-typische afwijkingen in het bewuste enzym.
                   Daarenboven is er sprake van een grote groep mensen welke op al dan niet
                   beroepsmatige wijze in aanraking komen met stoffen welke tot
                   leverbe­schadiging kunnen leiden. Hierbij moet gedacht worden aan
                   werkers in de landbouw die in aanraking komen met organische
                   fosforverbindingen en organofosfaten (bestrijdingsmiddelen), maar ook
                   werkers in het schildersbedrijf (oplosmiddelen in verfsoorten) en
                   stoffeer­ders (oplosmiddelen in lijmen etc) zijn een groep waarbij
                   leverbeschadigingen veelvuldig voorkomen. Tot deze groep behoren
                   eveneens de cadmium-, lood-, kwik- en andere zwaar
                   metaalgeïntoxiceerden en dus ook de mensen met een amalgaambelasting.
                   In deze rij horen, wegens de leverbeschadiging, overigens ook de
                   alcoholisten en drugsverslaafden thuis. Al deze mensen lopen grote kans
                   op min of meer ernstige vormen van PChE dfc. waardoor articaïne niet op
                   de optimale wijze kan worden afgebroken. 

                   Binnen de amidetype lokaal anaesthetica neemt articaïne, mede door zijn
                   wijze van metabolisering, een unieke positie in. Alle lokaal anaesthetica
                   van het amidetype worden omgezet in de lever en worden vervolgens voor
                   het grootste deel renaal uitgescheiden; articaïne metaboliseert echter in
                   plasma en wordt voor het overige deel afgebroken in de lever. De
                   contraïndicatie PChE dfc., heeft articaïne gemeen met andere middelen die
                   op vergelijkbare wijze metaboliseren en zich bevinden in de groep van
                   spierrelaxantia. Opvallend is dat deze middelen, in tegenstelling tot
                   articaïne, uitsluitend pre- en peroperatief worden toegepast in
                   ziekenhuizen, waar meteen handelend kan worden opgetreden indien de
                   gevolgen van PChE dfc. zich manifesteren, terwijl dat in de
                   tandartspraktijk niet mogelijk is.

                   Bij de huidige stand van zaken ontraden wij als Bosscher Stichting het
                   gebruik van articaïne indien niet met zekerheid is vastgesteld dat de
                   patiënt niet lijdt aan een vorm van PChE dfc. 

                   Prilocaïne wordt eveneens ontraden omdat nogal eens "bijgespoten" moet
                   worden om de patiënt op het gewenste anaesthesieniveau te brengen.
                   Derhalve rest hier uitsluitend lidocaïne met of zonder adrenaline. Dit middel
                   is wellicht iets minder snelwerkend en met een lagere botpenetratie dan
                   articaïne, maar ook zonder de "verrassende" bijwerkingen van dit middel.
                   Overigens bevatten Ultracain en Septanest, naast articaïne ook adrenaline
                   en dit middel is bij een (andere) groep medisch gecompromitteerde
                   patiënten, gecontraïndiceerd. Tevens dient u te overwegen dat bij het
                   gebruik van adrenaline ook het gebruik van een conserveermiddel
                   noodzakelijk is teneinde adrenaline te beschermen tegen oxidatie. Het zijn
                   vaak de sulfiet verbindingen in dit conserveermiddel welke aanleiding geeft
                   tot allergische reacties. 

Hoofdpagina